ECLI:NL:GHARL:2025:7355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
24/33 en 24/34
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen BPM en waardevermindering door schadeverleden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over twee naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan de belanghebbende waren opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, maar de Inspecteur handhaafde deze. De Rechtbank Gelderland verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. De zaak betreft de vraag of de belanghebbende recht heeft op een vermindering van de BPM op basis van een waardevermindering wegens schadeverleden van de voertuigen. De belanghebbende had twee voertuigen gekocht, beide afkomstig uit Litouwen, en stelde dat de handelsinkoopwaarde van deze voertuigen te hoog was vastgesteld omdat er geen rekening was gehouden met een schadeverleden. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem bepleite waardeverminderingen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende had niet aangetoond dat de taxatierapporten die hij had ingediend, voldeden aan de wettelijke eisen voor het in aanmerking nemen van een waardevermindering wegens schadeverleden. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de juiste handelsinkoopwaarden had gehanteerd en dat de belanghebbende niet in zijn bewijsvoering was geslaagd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 24/33 en 24/34
uitspraakdatum: 18 november 2025
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2023, nummers ARN 22/898 en 22/899 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team auto bpm(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn twee op één biljet verenigde naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van in totaal € 1.943 (€ 1.334 plus € 609).
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroepen ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 27 november 2024 en op 2 april 2025 regiezittingen gehouden. In dat verband hebben partijen schriftelijke inlichtingen verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2025. Namens belanghebbende is mr. [naam2] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [naam3] en mr. [naam4] .

2.Feiten

Auto 1
2.1.
Belanghebbende heeft op 18 februari 2020 een uit Litouwen afkomstige personenauto van het merk Volvo (S60 3.0; hierna: auto 1) gekocht voor een prijs van € 9.000. Op de factuur is geen schade(verleden) vermeld. Auto 1 was eerder overgebracht van de Verenigde Staten van Amerika naar Litouwen. De datum van eerste toelating van auto 1 is 21 januari 2014.
2.2.
Auto 1 is op 20 februari 2020 door de RDW goedgekeurd. Belanghebbende heeft op 26 februari 2020 voor auto 1 aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 980 (er is € 977 op aangifte voldaan). De daarbij gehanteerde vermindering (afschrijving) heeft belanghebbende berekend aan de hand van een door [naam5] van [bedrijf1] op 20 februari 2020 opgesteld taxatierapport. Daarin is onder meer uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van auto 1 van € 13.374 op basis van een XRAY-koerslijst, verminderd met € 7.233 (72% van € 10.045) wegens schade en € 4.000 wegens schadeverleden, zodat de handelsinkoopwaarde van auto 1 volgens het taxatierapport € 2.141 bedraagt. De kilometerstand beliep 87.015.
2.3.
In het taxatierapport is vermeld dat de waardecorrectie wegens schadeverleden conform de TMV tabel is toegepast. Verder is daarin vermeld:
‘(…)
De genoemde handelswaardes zijn gebaseerd aan de hand van koerslijstonderzoek. Hierbij is
rekening gehouden met de volgende emolumenten: schadeverleden reeds bekend - schadeverleden na herstel - garantie en coulance mogelijkheden - afwijkende specificaties.
(…)’.
Verder is bij het taxatierapport een printscreen met foto’s gevoegd met betrekking tot een (‘front end’-)schade die in de Verenigde Staten is geleden.
2.4.
De tenaamstelling van auto 1 in het Nederlandse kentekenregister heeft op 2 juli 2020 plaatsgevonden.
2.5.
De Inspecteur heeft auto 1 niet laten schouwen door Domeinen Roerende Zaken. Hij heeft zelf geconcludeerd dat een waardevermindering wegens schadeverleden niet op haar plaats is. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag BPM ten bedrage van € 1.334 aan belanghebbende opgelegd.
Auto 2
2.6.
Belanghebbende heeft op 13 januari 2020 een uit Litouwen afkomstige personenauto van het merk Volvo (S60 2.5; hierna: auto 2) gekocht voor een prijs van € 11.500. Op de factuur is geen schade(verleden) vermeld. Auto 2 was eerder overgebracht van de Verenigde Staten van Amerika naar Litouwen. De datum van eerste toelating van auto 2 is 28 februari 2014.
2.7.
Auto 2 is op 14 januari 2020 door de RDW goedgekeurd. Belanghebbende heeft op 20 januari 2020 voor auto 2 aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 426 (er is € 423 op aangifte voldaan). De daarbij gehanteerde vermindering (afschrijving) heeft belanghebbende berekend aan de hand van een door [naam5] van [bedrijf1] op 15 januari 2020 opgesteld taxatierapport. Daarin is onder meer uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van auto 2 van € 9.677 op basis van een XRAY-koerslijst, verminderd met € 6.176 (72% van € 8.577) wegens schade en € 2.500 wegens schadeverleden, zodat de handelsinkoopwaarde van auto 2 volgens het taxatierapport € 1.001 bedraagt. De kilometerstand beliep 88.560.
2.8.
In het taxatierapport is vermeld dat de waardecorrectie wegens schadeverleden conform de TMV tabel is toegepast. Verder is daarin vermeld:
‘(…)
De genoemde handelswaardes zijn gebaseerd aan de hand van koerslijstonderzoek. Hierbij is
rekening gehouden met de volgende emolumenten: schadeverleden reeds bekend - schadeverleden na herstel - garantie en coulance mogelijkheden - afwijkende specificaties.
(…)’.
Verder is bij het taxatierapport een printscreen met foto’s gevoegd met betrekking tot een (‘front end’-)schade die in de Verenigde Staten is geleden.
2.9.
De tenaamstelling van auto 2 in het Nederlandse kentekenregister heeft op 9 juli 2020 plaatsgevonden.
2.10.
De Inspecteur heeft auto 2 niet laten schouwen door Domeinen Roerende Zaken. Hij heeft zelf geconcludeerd dat een waardevermindering wegens schadeverleden niet op haar plaats is. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag BPM ten bedrage van € 609 aan belanghebbende opgelegd.
2.11.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen tevergeefs bezwaar en beroep aangetekend. Wel heeft de Rechtbank belanghebbende vergoedingen toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, voor proceskosten en het betaalde griffierecht.
2.12.
Belanghebbende heeft op 8 december 2023 hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of in het kader van de afschrijving rekening mag worden gehouden met een (extra) waardevermindering van € 4.000 op de handelsinkoopwaarde van auto 1 en van € 2.500 op de handelsinkoopwaarde van auto 2 wegens een schadeverleden van de auto’s.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het in aanmerking nemen van een (extra) waardevermindering wegens een (ernstig) schadeverleden van een auto kan door een belastingplichtige in een concreet geval op twee manieren worden bewerkstelligd, te weten (i) via de weg van de in artikel 10, leden 8 en 9, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPMvervatte taxatiemethode of (ii) via de weg van het in artikel 110 VWEU vervatte discriminatieverbod (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2).
Nationaal recht: taxatiemethode
4.2.
Wat betreft de toepassing van de taxatiemethode en de daarbij geldende bewijsregels verwijst het Hof naar hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:310.
4.3.
De Inspecteur betoogt dat het belanghebbende niet is toegestaan de taxatiemethode toe te passen omdat zijn taxatierapport gebrekkig is en daardoor niet zou voldoen aan de met betrekking tot de taxatiemethode geldende wettelijke vereisten. Nog daargelaten dat de Inspecteur zelf bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van de taxatiemethode, gaat het Hof voorbij aan dit betoog van de Inspecteur en gaat het Hof – veronderstellenderwijs – ervan uit dat de taxatiemethode in dit geval mag worden toegepast.
4.4.
Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad ligt het op de weg van belanghebbende te stellen en – zoals hier – bij betwisting aannemelijk te maken dat de door de Inspecteur gehanteerde (taxatie)waarden van € 6.141 (auto 1) respectievelijk € 3.501 (auto 2) als geheel genomen te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbende stelt dat die waarden met € 4.000 (auto 1) respectievelijk € 2.500 (auto 2) te hoog zijn vastgesteld omdat in die waardebepalingen ten onrechte geen rekening is gehouden met een waardevermindering wegens ernstig schadeverleden van de auto’s. Nu de Inspecteur dit gemotiveerd betwist, dient belanghebbende aannemelijk te maken – kort gezegd – dat sprake is van auto’s met een schadeverleden waarvan een blijvende waardevermindering uitgaat en, zo daarvan sprake is, hoeveel die waardevermindering beloopt.
4.5.
Anders dan belanghebbende betoogt, rust op de Inspecteur in dit kader geen bewijslast en is een waardebepaling in goede justitie door de rechter niet aan de orde. Het Hof verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 26 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8227. Hieraan voegt het Hof nog toe dat de Hoge Raad in zijn arresten van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR: 2022:640 en 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:310 ervan uitgaat dat pas aan een waardebepaling van de handelsinkoopwaarde in goede justitie wordt toegekomen wanneer zowel de door de belanghebbende als de door de inspecteur verdedigde handelsinkoopwaarde van het desbetreffende voertuig niet bruikbaar is voor het bepalen van de afschrijving ervan. Voor de onderhavige auto’s is – los van de kwestie van het schadeverleden – als uitgangspunt evenwel niet in geschil dat de door de Inspecteur gehanteerde handelsinkoopwaarden van € 6.141 (auto 1) respectievelijk € 3.501 (auto 2) bruikbaar zijn.
4.6.
Belanghebbende is naar het oordeel van het Hof niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat met betrekking tot de auto’s ten opzichte van de koerslijstwaarden sprake is van een (extra) waardevermindering wegens het schadeverleden. De taxatierapporten die door belanghebbende bij de aangiften zijn gebruikt, zijn daartoe niet toereikend. Nog daargelaten dat door de taxateur in deze rapporten is opgemerkt dat in de genoemde handelswaardes rekening is gehouden met ‘schadeverleden reeds bekend – schadeverleden na herstel’, is in de taxatierapporten immers – zonder enige nader deugdelijk onderbouwde toelichting – slechts vermeld dat een waardecorrectie wegens schadeverleden conform TMV tabel is toegepast. Dat acht het Hof echter (ruim) onvoldoende voor het in aanmerking nemen van de bepleite waardeverminderingen wegens schadeverleden. Het Hof verenigt zich in dit verband met de door de Rechtbank in overweging 19 van haar uitspraak gegeven oordelen en maakt deze tot de zijne.
Artikel 110 VWEU
4.7.
De omstandigheid dat belanghebbende niet via de taxatiemethode zijn aanspraak op een waardevermindering wegens schadeverleden kan verzilveren, laat onverlet dat hij in dit concrete geval met succes een beroep zou kunnen doen op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU. In dat geval moet belanghebbende ter weerlegging van de onderhavige naheffingsaanslagen aannemelijk maken dat het geheven bedrag aan bpm hoger is dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de handelswaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die al in het binnenland zijn geregistreerd. Daartoe moet belanghebbende de werkelijke handelswaarde van de auto’s aantonen. Om dat te staven moet belanghebbende op basis van deskundigenonderzoek aantonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kenden. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is niet voldoende (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2).
4.8.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aan deze bewijslast voldaan. De bij de aangiften gebruikte taxatierapporten voldoen niet aan deze door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf. Dit betekent dat belanghebbende ook via het Unierecht geen recht heeft op de door hem in hoger beroep bepleite verminderingen wegens schadeverleden.
Slotsom
4.9.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen grond voor vergoeding van het griffierecht en/of proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.