Uitspraak
bij de kantonrechter gedaagde en eiseres in de tegenvordering
die hoger beroep heeft ingesteld
bij de kantonrechter eiser en verweerder in de tegenvordering
die ook hoger beroep heeft ingesteld
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
- het tussenarrest van 11 maart 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- een akte van [appellant] met producties
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 30 september 2025 is gehouden.
2.De kern van de zaak
Bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] € 3.707,87 dient bij te dragen in het exploitatietekort (incl. “verbouwingskosten”) en € 15.000 in de afkoopsom.
Bij de kantonrechter heeft zij veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot betaling van € 20.342.50. Die vordering is opgebouwd uit haar aandeel in het door [geïntimeerde] genoten resultaat uit de verhuur (€ 4.891,39), de door haar gemaakte “verbouwings”- en taxatiekosten (€ 8.268,62 en € 662,48) en buitengerechtelijke kosten (€ 6.529,91).
Tegen die vorderingen heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd.
3.De toelichting op de beslissing van het hof
Partijen hebben daarbij een netto overwaarde gerealiseerd van, volgens [appellant] , € 90.000.
De grieven strekken ertoe dat de over en weer ingestelde vorderingen opnieuw worden beoordeeld, met inachtneming van het daartegen gevoerde verweer. De grieven zullen daarom worden geïntegreerd in een nieuwe beoordeling van de vorderingen.
Voor zover [geïntimeerde] nog bewijs door bescheiden heeft aangeboden, geldt dat bescheiden al eerder in de procedure overgelegd hadden moeten worden en dat, waar niet is aangevoerd dat het om zeer recente stukken gaat, daarvoor nu geen plaats meer is.
Er is dus geen bewijs voor de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] de verhuur geheel aan hem heeft overgelaten. De conclusie is daarmee dat [geïntimeerde] niet bevoegd was om de huurovereenkomst te sluiten.
|
3.21 In die situatie moet het voor rekening en risico van [geïntimeerde] worden gelaten dat hij de woning (onbevoegd) heeft verhuurd aan een familielid van zijn nieuwe partner tegen een huurprijs die volgens hem niet voldoende was om de woonlasten te dekken. Het gestelde exploitatietekort uit de verhuur kan hij dus niet verhalen op [appellant] .
de kosten van reparatie en herstel3.31 Ook voor de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen in de door haar gemaakte kosten voor reparatie en herstel van de woning, € 8.268,68, bestaat onvoldoende grond. In de eerste plaats maakt [appellant] aanspraak op het volledige bedrag aan beweerdelijk door haar gemaakte kosten, in plaats van alleen de helft. Omdat zij mede-eigenaar was van de woning dient zij in beginsel namelijk ook de helft daarvan te dragen. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt waarom [geïntimeerde] in dit geval die kosten helemaal zou moeten dragen.
In de tweede plaats stelt ook [geïntimeerde] dat hij kosten heeft gemaakt voor herstel/reparatie van de woning. Hij heeft voor die kosten in zijn kostenopstelling een bedrag opgenomen van € 4.555,13 (2015) en € 1.971,89 (2022 en 2023), volgens [geïntimeerde] de helft van de door hem gemaakte kosten. Ten aanzien van deze kosten erkennen partijen over en weer wel dat zij kosten hebben gemaakt voor herstel en reparatie van de woning, maar zij betwisten de omvang van de door de ander gemaakte kosten. Beide partijen hebben hun stellingen over de kosten echter maar beperkt onderbouwd met gegevens waaruit kan blijken van die kosten. Mede in aanmerking nemend dat de kosten die partijen stellen te hebben gemaakt in gelijke orde van grootte liggen, ziet het hof hierin voldoende aanleiding om, net als de kantonrechter, ervan uit te gaan dat die kosten over en weer tegen elkaar wegvallen.