ECLI:NL:GHARL:2025:7454

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
200.358.698
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 2 juni 2025 besloten om de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen tot 25 juni 2026. De moeder van [minderjarige] was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De vader steunde de beslissing van de kinderrechter en de gecertificeerde instelling (GI) was ook van mening dat de beslissing in stand moest blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende heeft samengewerkt met de GI en dat de situatie van [minderjarige] bij de moeder zorgelijk was. Het hof heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder heeft in het verleden de samenwerking met de GI afgewezen, wat heeft geleid tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige]. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en benadrukt dat de moeder stappen moet zetten om het contact met [minderjarige] te herstellen voordat een terugplaatsing kan worden overwogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.358.698
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 593193
beschikking van 25 november 2025
over de uithuisplaatsing van
[minderjarige]
in de zaak van
[moeder](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. S.G. Dorrestein
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI)
die is gevestigd in Utrecht
en
[vader](de vader)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: eerst mr. C.D.L. Janssen, nu mr. M.V. Scheffer
en
de pleegouders
per adres van de GI.

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 25 juni 2026. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2014 in [geboorteplaats] .
2.2.
De moeder en de vader hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] staat sinds 25 juni 2021 onder toezicht van de GI en zij woont sinds 6 mei 2024 in een gezinshuis op een geheim adres.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar en toestemming te geven om de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin gedurende die periode te handhaven.
3.2.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 25 juni 2026.
3.3.
Die beslissing is vastgelegd in een beschikking van 2 juni 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Zij komt daarom in hoger beroep. De moeder wil dat het hof de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog afwijst.
4.2.
De vader is het wel eens met de beslissing van de kinderrechter. Hij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter in stand laat.
4.3.
De GI vindt ook dat de beslissing van de kinderrechter in stand moet blijven.
4.4.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift van de vader
  • het standpuntstuk van de GI
  • de brief van de raad van 23 september 2025, waarin de raad zich afmeldt voor de zitting.
4.5.
[minderjarige] heeft het hof een brief gestuurd.
4.6.
De zitting was op 22 oktober 2025 in Zwolle. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • een vertegenwoordiger van de GI (en een collega als toehoorder)
  • de vader met zijn advocaat
  • de pleegvader.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat is als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Ook moet vast komen te staan dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening.
Ten slotte moet de kinderrechter ervan kunnen uitgaan dat de ouders de opvoeding en verzorging binnen een aanvaardbare termijn weer helemaal zelf op zich kunnen nemen [1] . Dat is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling.
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor maximaal een jaar. [2]
5.2.
De kinderrechter kan een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen [3] . De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [4] .
5.3.
Het hof heeft aan het eind van de mondelinge behandeling op 22 oktober 2025 – na een schorsing van de zitting – aangekondigd dat het oordeel van het hof zal luiden dat de beslissingen van de kinderrechter over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing terecht zijn gegeven.
Het hof laat de beschikking van de kinderrechter daarom in stand (wordt bekrachtigd). Het hof heeft ter zitting alvast een korte uitleg gegeven waarom [minderjarige] voorlopig nog niet thuis kan wonen en legt dat in deze beschikking verder uit.
5.4.
De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling destijds is uitgesproken omdat er geen omgang was tussen [minderjarige] en de vader. Er waren toen volgens haar geen zorgen over de opvoedingssituatie bij haar thuis. Door de wijze waarop de GI invulling gaf aan de ondertoezichtstelling en de dynamiek die daarvan het gevolg was, zijn er nieuwe problemen ontstaan. Gedurende de uithuisplaatsing van [minderjarige] is het contact tussen [minderjarige] en de vader goed van de grond gekomen. Daarom is een ondertoezichtstelling nu niet meer op zijn plaats volgens de moeder.
Verder stelt de moeder dat zij door de GI aan haar lot is overgelaten na de traumatische wijze waarop [minderjarige] door de politie uit huis is geplaatst. Zij heeft geprobeerd een gesprek met de GI aan te gaan, maar zij moest van de GI doen wat haar gevraagd werd. Daardoor is de situatie verder geëscaleerd. Er hebben geen onderzoeken plaatsgevonden en de GI noemt geen feiten of omstandigheden waarom [minderjarige] niet bij haar kan wonen.
5.5.
Het hof stelt vast dat bij het begin van de ondertoezichtstelling in het kader van het tot stand brengen van veilig contact tussen [minderjarige] en de vader een van de doelen was dat de moeder [minderjarige] de voor haar noodzakelijke steun, structuur en stimulatie moet geven. De moeder heeft de jeugdbeschermer vanuit de GI onvoldoende toegelaten en daardoor is er geen zicht gekomen op de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij haar. De GI heeft de moeder schriftelijke aanwijzingen gegeven en er zijn dwangsommen opgelegd, maar het lukte de GI niet om contact tussen [minderjarige] en haar vader tot stand te brengen. Daar kwam bij dat de moeder [minderjarige] na de zomervakantie 2023 niet meer naar school liet gaan. De moeder deelde mee dat zij [minderjarige] thuisonderwijs gaf, maar de GI kon dat niet controleren. Uiteindelijk was de situatie van [minderjarige] bij de moeder zo zorgelijk dat de kinderrechter een machtiging heeft verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen.
5.6
De GI, de vader en de pleegouders hebben allen verklaard dat [minderjarige] in het gezinshuis uit haar schulp is gekropen en helemaal is opgebloeid. [minderjarige] is een slim meisje dat nu weer naar school gaat en vriendjes en vriendinnetjes heeft, terwijl zij voorheen bij de moeder geïsoleerd leefde. Er is een regelmatig contact met de vader opgebouwd en [minderjarige] en de vader genieten daar beiden van.
5.7
De kinderrechter en ook het hof hebben in eerdere procedures steeds benadrukt dat de moeder de samenwerking moet aangaan met de GI, maar de moeder legt deze adviezen al heel lang naast zich neer. De jeugdbeschermer vanuit de GI geeft veel voorbeelden van haar inspanningen om met de moeder in contact te komen, bijvoorbeeld via de wijkagent en de advocaat van de moeder. De moeder wil geen afspraken met de GI maken en vindt dat [minderjarige] onmiddellijk weer bij haar moet komen wonen. Het gevolg van deze opstelling van de moeder is dat zij [minderjarige] al anderhalf jaar niet meer heeft gezien, terwijl [minderjarige] dat wel graag wil en ook de hulpverlening dat graag van de grond ziet komen. Deze situatie vormt op zichzelf al een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] . De huidige situatie is erg schadelijk voor [minderjarige] en [minderjarige] geeft aan dat zij er erg verdrietig over is dat zij haar moeder niet ziet. Het hof heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden dat [minderjarige] aan het hof heeft geschreven dat zij graag weer bij haar moeder wil gaan wonen, maar dan wel op de school wil blijven waar zij nu naar toe gaat en dat zij graag een bezoek van haar moeder wil. De moeder geeft hierop als reactie dat zij de moeder is en dat zij [minderjarige] zo snel mogelijk terug wil. Hiermee gaat de moeder voorbij aan het belang van [minderjarige] en aan de eerdere beslissingen van de kinderrechter en het hof. Nu [minderjarige] al lange tijd in het gezinshuis woont en daar is ingegroeid en zij haar moeder anderhalf jaar niet heeft gezien, is het niet realistisch van de moeder om te eisen dat [minderjarige] zonder goede overgangsregeling, voorbereiding en begeleiding weer bij haar gaat wonen. Haar standpunt getuigt van weinig inlevingsvermogen en inzicht in de situatie en belevingswereld van [minderjarige] .
5.8
Omdat de moeder de vader jarenlang heeft afgewezen in zijn ouderrol, heeft het hof er geen vertrouwen in dat de moeder zal meewerken aan voortzetting van het zorgvuldig opgebouwde contact tussen de vader en [minderjarige] . Het hof hoopt dat de moeder haar opstelling gaat veranderen in die zin dat zij de deskundigheid van de GI kan aanvaarden en dat zij stappen zet om het contact met [minderjarige] te kunnen herstellen. De moeder kan hierbij eventueel hulpverlening voor zichzelf inschakelen. De GI is een professionele instantie die moet handelen en beslissen in het belang van het kind. De GI wil het contact tussen de moeder en [minderjarige] juist graag herstellen en opbouwen. Pas nadat dat is gebeurd, kan worden bekeken of, en zo ja, onder welke voorwaarden een terugplaatsing bij de moeder mogelijk is.
5.9
Op basis van het voorgaande acht het hof de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. De maatregelen zijn proportioneel en niet in strijd met de verdragen die de advocaat van de moeder heeft aangehaald.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland,
locatie Utrecht, van 2 juni 2025 over de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 25 juni 2026.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck,
R. Prakke-Nieuwenhuizen en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door de griffier en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:255 lid 1 onder a en b BW
2.artikel 1:260 lid 1 BW
3.artikel 1:265b lid 1 BW.
4.artikel 1:265c lid 2 BW.