ECLI:NL:GHARL:2025:7537

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
200.353.253
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek netwerkscreening grootouders in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, het verzoek van de moeder om een netwerkscreening uit te voeren bij de grootouders van moederszijde afgewezen. De moeder, die sinds 10 juli 2023 alleen het gezag heeft over haar minderjarige kind, heeft in hoger beroep gevraagd om deze beslissing te herzien. Het hof heeft echter geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat er geen hoger beroep openstaat tegen uitspraken van de kinderrechter die zijn gedaan op basis van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet kan aantonen dat er sprake is van een fundamenteel rechtsbeginsel dat is veronachtzaamd, en dat de GI (Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering) de bevoegdheid heeft om te bepalen of een netwerkscreening noodzakelijk is. De moeder heeft wel de mogelijkheid om de machtiging tot uithuisplaatsing in hoger beroep aan te vechten, maar de beslissing over de netwerkscreening valt daar niet onder. Het hof heeft de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.353.253
zaaknummer rechtbank Gelderland 445212
beschikking van 27 november 2025
over de plaatsing van [minderjarige]
in de zaak van
[appellante](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. V. de Roo
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI)
die is gevestigd in Arnhem.

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna: de kinderrechter) heeft het verzoek van de moeder om een netwerkscreening uit te voeren bij de grootouders (van moederszijde) afgewezen. Het hof beslist dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep en zal dat hierna uitleggen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren [in] 2023.
2.2.
De moeder is [in] 2023 meerderjarig geworden. Sinds 10 juli 2023 heeft de moeder alleen het gezag over [minderjarige] .
2.3.
Sinds 10 juli 2023 staat [minderjarige] onder toezicht van de GI en is hij met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
2.4.
[minderjarige] woont sinds 22 april 2024 in het huidige (perspectief biedende) pleeggezin.
2.5.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 juli 2026. Die beslissingen zijn vastgelegd in een beschikking van 20 juni 2025.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De moeder heeft op grond van artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek (BW) de kinderrechter verzocht te bepalen dat een netwerkscreening gaat plaatsvinden bij de grootouders (van moederszijde).
3.2.
De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen.
3.3.
De beslissing van de kinderrechter is vastgelegd in een beschikking van 5 maart 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt.
Ze wil dat het hof haar verzoek toewijst en dat alsnog een netwerkscreening bij de grootouders wordt gedaan.
4.2.
De GI wil dat de beslissing van de kinderrechter in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift
4.4
De zitting bij het hof was op 30 oktober 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met mr. De Gruijl, als waarnemer van mr. De Roo
  • een vertegenwoordiger van de GI
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (de raad)

5.Het oordeel van het hof

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt allereerst de vraag voor of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek. Zij heeft haar verzoek bij de kinderrechter gebaseerd op
artikel 1:262b BW en de kinderrechter heeft op dat verzoek een (afwijzende) beslissing gegeven. In hoger beroep staat niet ter discussie dat die beslissing is gegrond op artikel 1:262b BW (de zogenoemde ‘geschillenregeling’).
5.2
Op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
staat geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de kinderrechter gegeven op grond van artikel 1:262b BW. In de memorie van toelichting is het rechtsmiddelenverbod van artikel 807 Rv als volgt toegelicht:

In dit artikel is ten aanzien van enkele specifieke gevallen bepaald dat geen hoger beroep of cassatie mogelijk is. Het gaat om maatregelen met een voorlopig en ordenend karakter. Vrijwel altijd worden deze maatregelen door meer definitieve beslissingen gevolgd. [1]
5.3
Volgens vaste rechtspraak kan, indien de wet een hogere voorziening uitsluit, in sommige gevallen deze uitsluiting van het hoger beroep worden doorbroken. Dit kan als de rechter:
- de betreffende regeling ten onrechte heeft toegepast (buiten het toepassingsgebied van deze regeling is getreden),
- deze regeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, of
- bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, waarbij een motiveringsgebrek (zowel géén als een gebrekkige motivering) geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel oplevert. [2]
5.4
De moeder stelt dat een fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd. De moeder vindt dat, gelet op de artikelen 6 en 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, zij ontvankelijk moet worden geacht om in hoger beroep de afwijzing van haar verzoek op grond van artikel 1:262b van het BW aan te vechten. De moeder meent dat de beperkte rechtsbescherming die artikel 807 van het Rv biedt door hoger beroep uit te sluiten en doorbreking van dit uitgangspunt afhankelijk te stellen van doorbrekingsgronden, in een geval als dit, onvoldoende rechtsbescherming biedt.
5.5
De GI heeft dat gemotiveerd betwist.
5.6
Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat bij de behandeling van de zaak door de kinderrechter een fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, met als gevolg dat er geen sprake meer zou zijn van een eerlijke en onpartijdige behandeling van haar zaak.
5.7
De wetgever heeft de GI belast met verschillende bevoegdheden die specifiek van aard zijn en die zijn gericht op de verlenging van de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing, beperking van het contact tussen ouder(s) en kinderen, wijziging van het verblijf, medische behandeling en/of gezagswijziging. Dat zijn ingrijpende bevoegdheden. De uitoefening daarvan impliceert dat inbreuk op grondrechten wordt gemaakt, vandaar dat de toepassing van die bevoegdheden met waarborgen is omkleed en hoger beroep en cassatie in die gevallen mogelijk zijn.
Daarnaast is er de algemene, niet specifieke, bevoegdheid voor de GI tot het geven van een aanwijzing en is er de mogelijkheid - ook voor de met gezag belaste ouder - om een geschil bij de kinderrechter aanhangig te maken. Voor de aanwijzingsbevoegdheid en geschillenregeling bepaalt de wet dat geen hoger beroep en cassatie van de beslissing van de kinderrechter mogelijk is.
5.8
De moeder heeft aangevoerd dat de mogelijkheid die de GI heeft tot het al dan niet inzetten van een netwerkscreening zo ingrijpend is dat dit ‘naar analogie’ met die eerste categorie - specifieke ingrijpende bevoegdheden van de GI - moet worden gelijkgesteld, en dat tegen die beslissing dus hoger beroep openstaat.
Dat betoog slaagt niet. De inzet van een netwerkscreening is een van de instrumenten die de GI heeft in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling (en, in het verlengde daarvan, de machtiging tot uithuisplaatsing). De GI heeft meer mogelijkheden tot het (laten) doen van onderzoek of een uithuisplaatsing moet voortduren en zo ja, welke verblijfplaats in het belang van het kind is.
De machtiging tot uithuisplaatsing kan in hoger beroep wel worden getoetst door het hof. Dat is een beslissing die ingrijpt in het familieleven. De moeder heeft van die beroepsmogelijkheid ook gebruik gemaakt. In het kader van die procedure kan, zoals de GI ook heeft aangevoerd, het wel of niet inzetten van een netwerkscreening aan de orde komen.
5.9
Dit leidt tot de conclusie dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep. Het hof komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, M.H.F. van Vugt en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2025.

Voetnoten

1.kamerstukken II 1991/92, 22487, nr. 3, p. 13.