ECLI:NL:GHARL:2025:7543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
200.348.839
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot ouderschap en financiële verplichtingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 november 2025, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een zorgregeling en kinderalimentatie zijn vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. L. Proenings, en de moeder, vertegenwoordigd door mr. S. Meeuwsen, zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen in de even weken bij de vader verblijven en dat de vader een maandelijkse bijdrage van € 209,- per kind aan de moeder moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding. De vader is het niet eens met deze regeling en verzoekt het hof om de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie te herzien. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 oktober 2025 in Zwolle hebben de ouders met behulp van hun advocaten overeenstemming bereikt over de zorgregeling, die grotendeels gelijk blijft aan de eerdere regeling. Het hof heeft de ouders geprezen voor hun samenwerking en benadrukt het belang van stabiel contact tussen de kinderen en hun vader. De vader heeft ook grieven ingediend over de reiskosten die hij maakt voor de uitvoering van de zorgregeling en de draagkracht van de moeder. Het hof oordeelt dat de vader voldoende financiële ruimte heeft om de reiskosten te dekken en dat de moeder momenteel niet in staat is om een hoger inkomen te verwerven. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de zorgregeling wordt vastgesteld zoals overeengekomen door de ouders. De kinderalimentatie blijft echter ongewijzigd, en de vader moet de door de rechtbank vastgestelde bijdrage blijven betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.839
(zaaknummer rechtbank 432752)
beschikking van 27 november 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Proenings
en
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Meeuwsen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 december 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • het vermeerderingsverzoek van de vader met producties;
  • een journaalbericht van mr. Meeuwsen van 13 oktober 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 oktober 2025 in Zwolle plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder ook: de raad).
3. De feiten
3.1
In de bestreden beschikking is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uitgesproken. Deze beslissing is op 26 februari 2025 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige1] , geboren [in] 2020, en
- [minderjarige2] , geboren [in] 2022.
3.3
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.4
De vader heeft twee oudere kinderen uit een andere relatie.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank – voor zover in deze zaak bij het hof van belang – bepaald dat:
- als zorgregeling geldt dat [minderjarige1] en [minderjarige2] in de even weken in het weekend bij de vader verblijven, de moeder brengt de kinderen op vrijdag om 19.00 uur naar de vader en de vader brengt de kinderen op zondag tussen 18.00 uur en 19.00 uur terug naar de moeder, daarnaast verdelen de ouders de vakanties en feestdagen in onderling overleg, waarbij de kinderen minimaal vier vakantieweken per jaar bij de vader verblijven (twee weken in de zomervakantie, één week in de meivakantie en één week in de herfst- of kerstvakantie);
- de vader met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 209,- per kind per maand aan de moeder zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: de kinderalimentatie).
4.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling en de kinderalimentatie en komt daarom in hoger beroep.
De vader verzoekt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling en de kinderalimentatie te vernietigen en:
  • als zorgregeling vast te stellen dat de kinderen in de even weken van vrijdag 19.00 uur (na het avondeten) tot zondag tussen 18.00 en 19.00 uur (na het avondeten) bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen brengt en ophaalt en dat de kinderen iedere woensdag om 18.00 uur en vrijdag in oneven weken om 18.00 uur videobellen met de vader;
  • te bepalen dat hij met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als kinderalimentatie een bedrag van € 36,- per kind per maand moet betalen aan de moeder wanneer de moeder het halen en brengen voor haar rekening neemt of dat hij een bedrag van € 6,- per kind per maand aan de moeder moet betalen wanneer hij de kinderen moet ophalen of terugbrengen, dan wel een bedrag te bepalen dat het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer tegen de verzoeken van de vader. Zij verzoekt het hof het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.4
De vader heeft een vermeerderingsverzoek ingediend en verzoekt het hof aanvullend te bepalen dat, indien de moeder niet meewerkt aan de door hem verzochte zorg- en contactregeling, zij een dwangsom zal verbeuren van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat zij hiermee in gebreke blijft, dan wel een dwangsom te bepalen die het hof juist acht.

5.De overwegingen voor de beslissing

zorgregeling
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.2
Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn de ouders met behulp van hun advocaten tot overeenstemming gekomen over de zorgregeling tussen de vader en de kinderen: De door de rechtbank vastgestelde weekendregeling blijft zoals deze is. De kinderen worden in de even weken op vrijdagavond om 19.00 uur door de moeder naar de vader gebracht en de vader zal de kinderen op zondag tussen 18.00 uur en 19.00 uur terugbrengen naar de moeder. Verder zullen de kinderen twee weken in de zomervakantie bij de vader verblijven. In de kerstvakantie verblijven de kinderen het ene jaar (de oneven jaren) vanaf tweede kerstdag 10.00 uur tot oudejaarsdag 12.00 uur bij de vader en het andere jaar (de even jaren) verblijven de kinderen van tweede kerstdag 10.00 uur tot nieuwjaarsdag 12.00 uur bij de vader. Daarnaast is er iedere week op woensdag en op vrijdag in de oneven weken tussen 18.00 uur en 18.30 uur een videobelmoment tussen de vader en de kinderen.
5.3
Het hof heeft de ouders een compliment gegeven, omdat het hun gelukt is om in onderling overleg (samen met hun advocaten) tot overeenstemming te komen. De ouders moeten de komende jaren nog regelmatig afspraken maken en wijzigen om de regeling goed af te kunnen stemmen op de kinderen. De raad heeft ter zitting opgemerkt dat schoolkeuzes en sporten in de toekomst ook van invloed zijn op de regeling. Stabiel contact met hun vader is heel belangrijk voor de kinderen. Partijen moeten zich over en weer soepel proberen op te stellen en in overleg blijven met elkaar. Van een moeizame verstandhouding tussen de vader en de moeder ondervinden de kinderen negatieve gevolgen. De ouders kunnen daarvoor via hun gemeente hulp aanvragen.
Het hof zal bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling vernietigen en de zorgregeling vaststellen overeenkomstig de afspraken die partijen hebben gemaakt.
kinderalimentatie
5.4
De vader heeft geen grief aangevoerd tegen de berekening van de rechtbank van de behoefte van de kinderen aan kinderalimentatie. Vast staat daarom dat de kinderen in 2023 behoefte hadden aan een bijdrage van € 609,- per kind per maand. Deze behoefte bedraagt geïndexeerd in 2024 € 647,- en in 2025 € 689,- per kind per maand.
De ouders dienen samen, naar rato van hun draagkracht en bij onvoldoende draagkracht tot de grens daarvan, te voorzien in de behoefte van de kinderen.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de bestreden beschikking op 26 februari 2025 hebben ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit heeft tot gevolg dat de vader de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie met ingang van 26 februari 2025 is verschuldigd aan de moeder. Tegen de ingangsdatum heeft de vader geen grief gericht.
5.6
De wijze waarop de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vader van € 3.679,- in 2024 heeft berekend staat ook niet ter discussie. Hiertegen heeft de vader ook geen grief gericht.
5.7
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de reiskosten die de vader heeft in het kader van de uitvoering van de zorgregeling. Hij voert in zijn grieven aan dat de rechtbank wel rekening had moeten houden met deze reiskosten. De vader stelt dat zijn draagkrachtloze inkomen met de reiskosten wordt verhoogd. Zoals hij toegelicht heeft bij de rechtbank, bedragen de reiskosten € 92,- per maand (reisafstand 100 kilometer, vier keer per maand en 0,23 cent per kilometer). De vader vindt het irrelevant dat de moeder deze reiskosten ook heeft, omdat de moeder ervoor heeft gekozen om te gaan verhuizen.
5.8
De moeder voert verweer. Zij stelt dat zij deze reiskosten ook moet maken en deze kosten bij haar veel zwaarder op haar financiële situatie drukken, omdat zij een veel lager inkomen heeft. De vader kan deze kosten uit zijn vrije ruimte voldoen.
5.9
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de moeder de samenleving heeft beëindigd en met de kinderen van partijen op een behoorlijke grote reisafstand bij haar familie in een tiny house is gaan wonen, niet zonder meer een reden is om rekening te houden in de draagkrachtberekening van de vader met zijn aandeel in de reiskosten voor de omgangsregeling (zodat de moeder deze ook deels draagt, omdat zij daardoor een lagere kinderalimentatie gaat ontvangen).
Het uitgangspunt is dat beide ouders in beginsel hun aandeel dienen te nemen in de kosten van het halen en brengen van hun kind in het kader van de uitvoering van de zorgregeling. Nu de vader afwijking hiervan wenst ligt het op zijn weg om aanvullende argumenten zoals bijvoorbeeld een financiële noodzaak aan te tonen. Gelet op de hoogte van zijn draagkrachtvrije ruimte heeft de vader voldoende armslag om de kosten te kunnen voldoen. De ouders hebben samen bovendien onvoldoende draagkracht om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien. De reiskosten van de vader dienen daarom geen prioriteit te genieten in het kader van het bepalen van de hoogte van de kinderalimentatie. De grief van de vader over de reiskosten slaagt niet.
5.1
De vader is het ook niet eens met de hoogte van het inkomen waarop de rechtbank de draagkracht van de moeder heeft gebaseerd. In zijn grief daartegen voert hij aan dat de rechtbank de draagkracht van de moeder ten onrechte op € 50,- per maand is gesteld. De moeder is volgens hem in staat om een inkomen te verwerven gelijk aan het inkomen dat zij verwierf toen zij samenleefden. De vader stelt dat de rechtbank al heeft overwogen dat de moeder weliswaar een WW-uitkering ontvangt, maar de kinderen in het najaar 2024 naar de basisschool en de opvang gaan en de moeder dan weer hoopt te kunnen gaan werken. Er is volgens de vader sprake van een verwijtbaar inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is. De moeder had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en heeft er zelf voor gekozen de overeenkomst te beëindigen en met haar werkgever een vaststellingsovereenkomst te sluiten. De moeder heeft niet laten zien dat zij zich voldoende heeft ingespannen om weer inkomen te verwerven. Daarom moet volgens de vader voor het bepalen van de draagkracht van de moeder niet worden gerekend met de hoogte van haar uitkering, maar met haar voormalige salaris (€ 1.834,18 bruto per maand en de bijbehorende toeslagen en premies en heffingskortingen).
5.11
Het hof is van oordeel dat de moeder genoegzaam heeft onderbouwd dat zij op dit moment niet in staat is om inkomsten te verwerven. De moeder heeft verklaard dat zij zich vorig jaar oktober heeft ziek gemeld en vanaf 28 oktober 2024 ontvangt zij een Ziektewet-uitkering. Deze uitkering bedraagt op dit moment € 1.242,28 netto per maand. De moeder heeft toegelicht dat de situatie haar te veel is geworden. Zij draagt de dagelijkse zorg voor de kinderen en is op dit moment nog niet in staat om daarnaast te werken. Zij volgt therapie om te herstellen en de bedrijfsarts heeft beslist dat het verloop van de behandelingen eerst moet worden afgewacht. Wanneer de ZW-uitkering gaat eindigen, zal zij weer aanspraak op een WW-uitkering maken en dan krijgt zij ook een sollicitatieplicht. Het is de bedoeling dat zij in de toekomst weer inkomsten gaat verwerven.
Gelet op de huidige stand van zaken kan naar het oordeel van het hof op dit moment nog geen verdiencapaciteit aan de moeder worden toegekend. Ook deze grief van de vader faalt daarom. Het oordeel van de rechtbank dat de moeder ondanks het ontbreken van woonlasten slechts een minimum draagkracht van € 50,- per maand heeft, blijft dus in stand.
Van de moeder wordt vanzelfsprekend verwacht dat zij alles in het werk stelt om op zo kort mogelijke termijn weer inkomsten te kunnen verwerven om ook weer meer bij te kunnen dragen in de kosten van de kinderen.
5.12
In zijn laatste grief voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte geen draagkrachtvergelijking heeft gemaakt en dat met een zorgkorting van 25% rekening moet worden gehouden. De moeder voert hiertegen verweer.
Het hof stelt vast dat de conclusies van de rechtbank in de bestreden beschikking dat de vader een draagkracht heeft van € 417,- per maand voor de beide kinderen van partijen (en het komende jaar een draagkracht van € 457,-) en de moeder een draagkracht heeft van € 50,- per maand in stand blijven. De totale draagkracht van de ouders is dus € 467,- (€ 507,-) per maand, terwijl de behoefte van de beide kinderen in 2024 samen € 1.294,- per maand bedraagt. Het draagkrachttekort is groter dan de zorgkorting, ook als 25% wordt gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat de zorgkorting niet verzilverd kan worden en dat bij het bepalen van de kinderalimentatie de volledige draagkracht van de ouders moet worden gebruikt. Aan een draagkrachtvergelijking wordt dan niet toegekomen. Ook deze laatste grief van de vader faalt daarom.
5.13
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het hoger beroep van de vader voor zover dit zich richt op de kinderalimentatie niet slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en dit betekent dat de vader de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie - die geïndexeerd in 2025 € 222,59 per kind per maand bedraagt - met ingang van 26 februari 2025 aan de moeder moet voldoen.
proceskosten
5.14
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2024, ten aanzien van de kinderalimentatie:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2024, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de volgende zorg- en vakantieregeling voor [minderjarige1] en [minderjarige2] met de vader vast:
  • de reguliere regeling: beide kinderen worden in de even weken op vrijdagavond om 19.00 uur door de moeder naar de vader gebracht en de vader zal de kinderen op zondag tussen 18.00 uur en 19.00 uur terugbrengen naar de moeder;
  • beide kinderen verblijven in de zomervakantie twee weken bij de vader;
  • beide kinderen verblijven in de kerstvakantie het ene jaar (de oneven jaren) vanaf tweede kerstdag 10.00 uur tot oudejaarsdag 12.00 uur bij de vader en het andere jaar (de even jaren) verblijven beide kinderen van tweede kerstdag 10.00 uur tot nieuwjaarsdag 12.00 uur bij de vader;
  • daarnaast is er iedere week op woensdag en op vrijdag in de oneven weken tussen 18.00 uur en 18.30 uur een videobelmoment tussen de vader en beide kinderen.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.G.M.T. Weijers van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 27 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.