In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 13 juni 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die door het hof werd bekrachtigd. De ouders van de kinderen, de moeder en de vader, hebben samen het gezag over twee van de vier kinderen, terwijl de moeder alleen het gezag heeft over de andere twee. De kinderen staan sinds april 2024 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en wonen sinds april 2025 in een gezinshuis. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter, omdat zij de machtiging tot uithuisplaatsing per direct wil beëindigen. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, ondanks haar inspanningen om de situatie te verbeteren. De kinderen hebben ook gedragingen vertoond die niet passend zijn voor hun leeftijd, wat extra zorgen oproept. Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Daarnaast heeft de moeder verzocht om een omgangsregeling, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat er momenteel al omgang is en er geen verdere beslissing nodig is.