ECLI:NL:GHARL:2025:7843

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
200.359.187
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en omgangsregeling bij een uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 13 juni 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die door het hof werd bekrachtigd. De ouders van de kinderen, de moeder en de vader, hebben samen het gezag over twee van de vier kinderen, terwijl de moeder alleen het gezag heeft over de andere twee. De kinderen staan sinds april 2024 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en wonen sinds april 2025 in een gezinshuis. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter, omdat zij de machtiging tot uithuisplaatsing per direct wil beëindigen. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, ondanks haar inspanningen om de situatie te verbeteren. De kinderen hebben ook gedragingen vertoond die niet passend zijn voor hun leeftijd, wat extra zorgen oproept. Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Daarnaast heeft de moeder verzocht om een omgangsregeling, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat er momenteel al omgang is en er geen verdere beslissing nodig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.359.187
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 589359
beschikking van 9 december 2025
over de uithuisplaatsing van [minderjarige1]
[minderjarige2]
[minderjarige3]
[minderjarige4]
in de zaak van
[moeder](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. P.M.A.C. van de Wouw
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI)
die is gevestigd in Utrecht
en
[vader](de vader)
die woont in [woonplaats2]

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft in de beschikking van 13 juni 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de Zorgpilaar verlengd tot 2 januari 2026 en de beslissing voor het overige aangehouden. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben vier kinderen:
  • [minderjarige1] , geboren [in] 2018
  • [minderjarige2] , geboren [in] 2019
  • [minderjarige3] , geboren [in] 2020
  • [minderjarige4] , geboren [in] 2021
2.2.
De moeder heeft daarnaast nog een kind:
- [minderjarige5] , geboren [in] 2024
Deze procedure gaat niet over [minderjarige5] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige1] en [minderjarige2] . De moeder is belast met het gezag over [minderjarige3] en [minderjarige4] .
2.4.
De kinderen staan sinds 30 april 2024 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 30 april 2026.
2.5.
De kinderen wonen vanaf 18 april 2025 in een gezinshuis van de Zorgpilaar in [woonplaats3] .

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de kinderen uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 30 april 2026.
3.2.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 2 april 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een gezinshuis van de Zorgpilaar voor de duur van drie maanden (van 2 april 2025 tot 2 juli 2025). De kinderrechter heeft de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen voor een langere duur aangehouden.
3.3.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 13 juni 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de Zorgpilaar verlengd tot 2 januari 2026 en de beslissing voor de overige drie maanden aangehouden.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moederis het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt in hoger beroep van de beschikking van 13 juni 2025. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt en de machtiging tot uithuisplaatsing per direct beëindigd. Als het hof dit verzoek niet toewijst wil de moeder een uitbreiding van de contactmomenten.
4.2.
De GIwil dat de beslissing in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift van de moeder
  • het verweerschrift van de GI
  • de brief van de raad van 7 oktober 2025, waarin de raad zich afmeldt voor de zitting
  • een bericht van de moeder van 27 oktober 2025 met bijlagen
  • een bericht van de moeder van 6 november 2025 met bijlagen
4.4.
De zitting bij het hof was op 7 november 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • de vader
  • twee vertegenwoordigers van de GI

5.Het oordeel van het hof

De uithuisplaatsing
Wat staat in de wet?
5.1.
De kinderrechter kan een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen [1] . De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [2] .
Hoe oordeelt het hof?
5.2.
De machtiging aan de GI is terecht gegeven, omdat de kinderen nog niet thuis kunnen wonen. De beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd). Het hof legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
5.3.
De kinderen zijn uit huis geplaatst vanwege zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder thuis. De moeder erkent dat er zorgen zijn geweest, maar volgens haar zijn deze zorgen inmiddels niet meer aanwezig. Het hof ziet dat de moeder hard heeft gewerkt. Zo heeft zij de (problematische) relatie met de vader beëindigd, heeft zij haar huis op orde en lijkt zij beter te begeleiden door de hulpverlening. Ondanks deze positieve lijn, zijn er nog zorgen over de kinderen. In het gezinshuis hebben de kinderen verteld over het huiselijk geweld dat thuis heeft plaatsgevonden. Hoewel de relatie tussen de ouders is verbroken, zijn er nog steeds zorgen over de manier waarop de ouders met elkaar omgaan. De ouders laten elkaar niet met rust en beschuldigen elkaar over en weer. De ruzies lopen regelmatig uit de hand en ook de familie van de ouders zijn daarbij betrokken geraakt. Zo heeft de moeder niet zo lang geleden een bedreiging gekregen, waarin wordt gesproken over ‘het ontvangen van kogels’. Hieruit leidt het hof af dat de situatie tussen de ouders steeds verder uit de hand lijkt te lopen, waardoor er zorgen bestaan over de veiligheid bij de moeder thuis. Bij het gezinshuis wordt gezien dat de kinderen zichtbaar last hebben van de situatie tussen de ouders. De spanningen zullen voor hen voelbaar zijn en het is voor de kinderen in die situatie moeilijk om loyaal te kunnen zijn naar beide ouders.
5.4.
Daarnaast laten de kinderen in het gezinshuis seksueel gedrag zien dat niet passend is voor hun leeftijd. Zij hebben los van elkaar verteld dat zij seksuele handelingen hebben gezien. Hiervoor is professionele hulp ingezet, maar het gedrag van de kinderen blijft een punt van aandacht.
5.5.
Gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen en de aanwezige zorgen, vindt het hof het belangrijk dat er meer zicht komt op de opvoedvaardigheden van de moeder en wat de kinderen nodig hebben in hun opvoeding. De GI heeft een aantal trajecten ingezet om hier meer zicht op te krijgen, te weten:
  • het 2thepoint traject bij De Rading,
  • het NIKA traject bij De Rading,
  • traumabehandeling van de kinderen en
  • video interactie therapie.
Het hof is met de GI van oordeel dat deze trajecten eerst moeten worden doorlopen, voordat kan worden geoordeeld of de kinderen weer terug naar huis kunnen en onder welke voorwaarden dat zou kunnen. De zorgen die de moeder heeft over het verblijf van de kinderen in het gezinshuis van de Zorgpilaar, leiden niet tot een ander oordeel. De zorgen van de moeder hebben vooral betrekking op praktische zaken (hun verzorging, kleding en eten). Een deel van deze zorgen zijn al met het gezinshuis besproken en de moeder kan deze zorgen verder bespreken met de jeugdbeschermers.
5.6.
Naar het oordeel van het hof is een verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk voor de verzorging en opvoeding van kinderen.
De omgangsregeling
5.7.
De moeder heeft vaststelling van een omgangsregeling gevraagd op basis van artikel 1:265g BW. Dit artikel geeft de GI de mogelijkheid om een zorgregeling of omgangsregeling bij de kinderrechter te verzoeken. Het hof ziet aanleiding om de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen. De moeder kan namelijk een verzoek tot omgang indienen via de weg van artikel 1:377a BW. Het is niet juist dat een verzoek voor een omgangsregeling alleen door de GI kan worden ingediend. Ook de ouder (al dan niet met gezag belast) kan een verzoek tot omgang bij de rechter indienen. [3] Artikel 1:377a BW is namelijk ook bedoeld voor het geval dat het kind zijn of haar hoofdverblijfplaats niet bij de ouder met gezag heeft. De moeder kan dan ook worden ontvangen in haar verzoek.
5.8.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat er omgang is en dat er op dit moment geen verdere beslissing hoeft te worden genomen op het omgangsverzoek. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen. Tijdens de zitting is nog besproken dat voorkomen moet worden dat er te veel tijd tussen de verschillende omgangsmomenten zit. Het hof gaat ervan uit dat de jeugdbeschermers hierop toezien.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 juni 2025;
6.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, L. Hamer en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2025.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b lid 1 BW.
2.Artikel 1:265c lid 2 BW.
3.HR 28 oktober 1994, NJ 1995/222.