ECLI:NL:GHARL:2025:7894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
200.343.326
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onbetaalde facturen en geschil over stucwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over onbetaalde facturen voor stucwerkzaamheden aan een asielopvanglocatie in Nijmegen. De geïntimeerde, die als onderaannemer voor de appellant werkte, heeft in de maanden juni en juli 2023 vijf facturen gestuurd, maar de appellant heeft drie van deze facturen, ter waarde van € 17.988,50, onbetaald gelaten. De geïntimeerde heeft daarop de kantonrechter verzocht om de appellant te veroordelen tot betaling van € 19.593,79, inclusief rente en incassokosten. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over het aantal vierkante meters dat daadwerkelijk gestuct was en het aantal meerwerkuren dat de geïntimeerde in rekening mocht brengen. Het hof heeft de grieven van de appellant deels gegrond verklaard en bepaald dat hij slechts een deel van de gefactureerde werkzaamheden hoeft te betalen, namelijk € 10.489,10, plus incassokosten. Het hof heeft daarbij de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de geïntimeerde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het aantal gestucte vierkante meters boven de 1.100 vierkante meter.

Het hof heeft ook geoordeeld dat de appellant de door de geïntimeerde gefactureerde materiaalkosten van € 404,- moet betalen. De uitspraak van het hof houdt in dat de appellant de kosten van de procedures bij de kantonrechter en het hof zelf moet dragen, omdat beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de geïntimeerde de uitspraak kan laten uitvoeren, ook als de appellant in cassatie gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.326
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen: 10830467
arrest van 9 december 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [persoon4]
hierna: [appellant]
advocaat: mr. D.M. Lamers
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 15 april 2025 heeft op 1 juli 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna heeft het hof arrest bepaald op heden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft in onderaanneming voor [appellant] stucwerkzaamheden uitgevoerd aan een asielopvanglocatie in Nijmegen. [geïntimeerde] heeft in de maanden juni en juli 2023 vijf facturen gestuurd naar [appellant] , waarbij naast bewerkte vierkante meter ook gewerkte uren en meerwerk in rekening is gebracht. Tussen partijen is discussie ontstaan over het aantal vierkante meter waaraan gewerkt is en het aantal uur dat [geïntimeerde] meer zou hebben gewerkt dan overeengekomen. [appellant] heeft om die reden drie van de facturen (met een totaal bedrag van € 17.988,50) onbetaald gelaten.
2.2.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter – kort gezegd – veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van € 19.593,79 (bestaande uit € 17.988,50 aan hoofdsom, € 650,40 aan reeds verschenen rente en € 954,89 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 17.988,50 vanaf 21 november 2023 tot de dag van de algehele voldoening. [appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen.
2.4.
Het hof zal beslissen dat de grieven van [appellant] deels slagen en dat hij slechts een deel van de door [geïntimeerde] gefactureerde werkzaamheden moet betalen, namelijk een bedrag van
€ 10.489,10 plus incassokosten. Het hof licht dat hierna toe. De bezwaren (grieven) van [appellant] zullen hierbij thematisch worden behandeld.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

Toelaatbaarheid van productie 1 tot en met 5 bij memorie van antwoord
3.1.
[geïntimeerde] heeft als productie 1 tot en met 5 bij memorie van antwoord een onderaannemingsovereenkomst tussen [appellant] en Bouwservice Volendam B.V. (hierna: Bouwservice) overgelegd, correspondentie tussen [appellant] en Bouwservice en facturen van [appellant] aan Bouwservice. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] het standpunt ingenomen dat deze stukken onrechtmatig zijn verkregen door [geïntimeerde] , namelijk zonder toestemming van [appellant] . [appellant] verzoekt het hof deze producties buiten beschouwing te laten.
3.2.
Het hof zal de producties buiten beschouwing laten, omdat het de inhoud daarvan voor de beslissing niet nodig heeft. Of het bezwaar van [appellant] gegrond is of niet kan daarom in het midden blijven.
Standpunten partijen
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] stucwerkzaamheden zou verrichten aan de asielopvanglocatie voor een bedrag van € 18,- per vierkante meter. Ook staat niet ter discussie dat [geïntimeerde] voor eventuele extra werkzaamheden die hij zou moeten verrichten (hierna ook: meerwerk) € 37,50 per uur bij [appellant] in rekening mocht brengen. Partijen verschillen echter van mening over de aard en de omvang van de oorspronkelijke opdracht. Volgens [geïntimeerde] zijn partijen geen vast aantal vierkante meter overeengekomen en mocht hij op regiebasis factureren. Daarbij is afgesproken dat ramen en deuren meegenomen mochten worden in de berekening van het aantal door [geïntimeerde] bewerkte vierkante meter. Verder stelt [geïntimeerde] dat de oorspronkelijke bouwtekening, op basis waarvan [geïntimeerde] een indicatie is gegeven over de hoeveelheid werk, al 953 vierkante meter toont die gestuct moesten worden en daarbij nog 100 (hoofdingang) en 150 (wanden) vierkante meter aan stucwerkzaamheden kwamen die in eerste instantie niet in de berekening waren meegenomen. [geïntimeerde] zegt alle gestucte vierkante meter met een laser te hebben opgenomen, wat uitkwam op een totaal van 1.345,80 vierkante meter. [appellant] voert aan dat partijen wel een vast aantal vierkante meter zijn overeengekomen, namelijk 729,7. De oorspronkelijke opdracht was volgens [appellant] 925 vierkante meter, maar dit is op een later moment naar beneden bijgesteld, omdat bekend werd dat er op bepaalde muren lambrisering werd aangebracht, waardoor het te stucen oppervlak kleiner werd.
Partijafspraak
3.4.
Het hof volgt [geïntimeerde] in zijn standpunt dat hij op regiebasis mocht factureren. Dit blijkt onder meer uit de wijze van facturering door [geïntimeerde] ; hij heeft per week de daadwerkelijk gestucte vierkante meter gefactureerd aan [appellant] . [appellant] heeft de eerste twee facturen ook betaald en heeft toen niet aangegeven dat deze wijze van facturering door [geïntimeerde] niet overeenkomt met wat partijen hebben afgesproken. Bovendien maakte [appellant] in de correspondentie tussen partijen later juist bezwaar tegen het aantal vierkante meter dat [geïntimeerde] in rekening bracht (productie 6 bij de dagvaarding eerste aanleg): volgens [appellant] mocht [geïntimeerde] niet meer dan 729,7 vierkante meter in rekening brengen, omdat dat de gestucte oppervlakte zou zijn die achteraf door Bouwservice was opgemeten (Bouwservice is de opdrachtgever die op haar beurt [appellant] betaalt). Dat standpunt van [appellant] , dat is gebaseerd op het daadwerkelijk bewerkte en opgemeten aantal vierkante meter, verdraagt zich niet met een vast afgesproken aantal vierkante meter, want daarvoor zou wat achteraf gemeten is er niet toe doen. Overigens verdraagt deze stellingname in de correspondentie zich ook niet met de latere en niet onderbouwde stelling van [appellant] dat aanvankelijk een vast aantal vierkante meter van 925 zou zijn afgesproken dat naderhand vanwege de aanwezigheid van lambrisering zou zijn bijgesteld tot 729,7, zodat het hof aan die stelling voorbijgaat. Volgens [appellant] blijkt uit het feit dat [geïntimeerde] meerwerkuren op zijn facturen heeft vermeld dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen, maar ook daarin volgt het hof hem niet. [appellant] weerspreekt immers niet dat partijen voor extra werkzaamheden, anders dan het normale stucwerk, een uurtarief van € 37,50 hebben afgesproken en [geïntimeerde] ook daadwerkelijk ‘extra werk’ (zoals [geïntimeerde] dat op zijn facturen aanduidt) heeft verricht. Ook uit de stelling van [appellant] dat partijen een vaste prijs per vierkante meter voor de werkzaamheden hebben afgesproken, blijkt het tegendeel niet. Stucwerkzaamheden kunnen immers voor een vaste prijs per vierkante meter nog steeds op regiebasis worden gefactureerd. Gelet hierop komt het hof aan bewijslevering door [appellant] op dit punt niet toe.
Het aantal vierkante meter verricht werk
3.5.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is hoeveel vierkante meter stucwerk [geïntimeerde] heeft verricht en van [appellant] vergoed moet krijgen. [geïntimeerde] heeft 1.345,80 vierkante meter gefactureerd aan [appellant] . Volgens hem is dat opgemeten, maar hij heeft geen meetresultaat overgelegd waaruit blijkt dat daadwerkelijk 1.345,80 vierkante meter is gestuct. [geïntimeerde] onderbouwt zijn stelling met een verklaring van [persoon1] (hierna: [persoon1] ) die onder meer spreekt over ‘
die vierkante meter waarvan niet van tevoren was aangegeven deze te maken’ en ‘
er is mij gevraagd door BS Volendam of bepaalde muren er nog bij kwamen. toen heb ik dit aangegeven van de locaties die ik wist. dit is aangegeven door Henk als beslist dat het meerwerk werd.[…]
ik heb het er met [geïntimeerde][hof: [geïntimeerde] ]
over gehad of hij dat zeker wist. [geïntimeerde] zei ja vraag het maar aan Marvin[hof: [appellant] ]
. Vervolgens aan Marvin (deze kwam 1x/week 1x/2 weken langs) of dat hij het zeker wist dat deze manier van opmeten mocht worden toegepast. Volmondig JA kreeg ik hier op. Meerdere malen, ik heb dit meermaals gevraagd omdat ik hier in het verleden discussies om gehad heb en dit voorkomen wilde’. Ook verklaart [persoon1] : ‘
Marvin heeft het over vierkante meter die vanaf de tekening zijn opgenomen, over het meerwerk wordt niet eens gesproken, het trappengat (...) was al +/ 100m2, beneden de ingang +/- 100m2, onder de trap +/- 30m2 en zo nog een aantal plekken met aanzienlijke oppervlaktes die als meerwerk bestempeld zijn.’ Daarnaast beroept [geïntimeerde] zich op een verklaring van [persoon2] (hierna: [persoon2] ) die zegt in opdracht van [geïntimeerde] 1.100 vierkante meter te hebben voorgestreken en in de diepgrond te hebben gezet, naar het hof begrijpt als voorbereiding van het stucwerk dat door [geïntimeerde] (en zijn medewerkers) is uitgevoerd. Volgens zijn verklaring heeft [persoon2] die oppervlakte ook aan [geïntimeerde] gefactureerd.
3.6.
[appellant] betwist het aantal vierkante meter dat [geïntimeerde] stelt te hebben gestuct. Hij voert daartoe aan dat de oorspronkelijke opdracht 925 vierkante meter betrof, maar dat later is afgesproken dat het slechts gaat om 729,7 vierkante meter. [appellant] heeft in dat kader een overzicht van Bouwservice overgelegd waarop 729,7 vierkante meter vermeld staat. Volgens hem is dat de uitkomst van een meting die door Bouwservice is uitgevoerd. Ook voert [appellant] aan dat voor de werkzaamheden van [persoon2] slechts 39 uren zijn gefactureerd en dat [persoon2] niet in dit tijdsbestek 1.100 vierkante meter heeft kunnen voorbehandelen, gegeven dat [appellant] er zelf vier weken over heeft gedaan om 90% van de wanden voor te behandelen.
3.7.
Het hof acht de betwisting van [appellant] onvoldoende. Het overzicht van Bouwservice dat is overgelegd, biedt onvoldoende onderbouwing van de betwisting door [appellant] , omdat geen meetstaat is overlegd en geenszins zeker is dat wat op het overzicht is opgenomen overeenstemt met de gemeten oppervlakte én aansluit bij de afspraken tussen [geïntimeerde] en [appellant] , zulks gelet op de verklaring van [persoon1] . Die verklaart immers dat ‘
muren die erbij kwamen’ door Henk (werkzaam voor de hoofdaannemer, zo begrijpt het hof) tot ‘meerwerk’ werden bestempeld. Het hof leidt daaruit af dat die extra oppervlakte dus niet is opgemeten en niet is verwerkt in het aantal vierkante meter op het overzicht van Bouwservice. Bovendien verklaart [persoon1] dat bij het inmeten van gestucte meters om te factureren de oppervlakte van ramen en deuren mocht worden meegenomen en dat hij dat herhaaldelijk bij [appellant] heeft nagevraagd, terwijl uit de verklaring van [appellant] tijdens de mondelinge behandeling volgt dat die meters niet zijn meegenomen bij de metingen. Ook om die reden biedt het overzicht van Bouwservice onvoldoende ondersteuning voor de betwisting van [appellant] . Afgezien daarvan heeft [appellant] in de correspondentie met [geïntimeerde] een andere versie van het overzicht van Bouwservice overgelegd dan in hoger beroep, wat twijfels oproept over de authenticiteit en daarmee de betrouwbaarheid ervan. Daarbij komt dat [appellant] tijdens de mondelinge behandeling met zoveel woorden heeft bevestigd dat [geïntimeerde] uiteindelijk meer heeft gestuct dan oorspronkelijk voorzien. Alleen gaat het dan niet om de aantallen waar [geïntimeerde] het over heeft.
[appellant] weerspreekt verder niet dat [persoon2] en [persoon3] (een andere opdrachtnemer van [geïntimeerde] ) in de weken 23 en 24 van 2023 op het project hebben gewerkt (en heeft de door hen uitgevoerde werkzaamheden ook betaald). In de door [appellant] overgelegde urenregistratie van de weken 21 tot en met 25 komen [persoon2] en [persoon3] echter niet voor. In die urenregistratie is opgenomen dat [appellant] in de weken 21 t/m 25 zelf 40 uur per week heeft gewerkt op het project. Maar tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] verklaard vóór week 24 zijn werk te hebben afgerond, terwijl ook in week 25 dus nog 40 uur voor [appellant] zijn opgenomen. [geïntimeerde] merkt in dit kader op dat [appellant] volgens hem uren die werknemers van [geïntimeerde] hebben gewerkt, als eigen uren heeft geregistreerd. Onder deze omstandigheden acht het hof de door [appellant] overgelegde urenregistratie onvoldoende betrouwbaar. De verklaring van [persoon4] (directeur van Bouwservice) houdt slechts in dat [appellant] op 26 mei 2023 spuitwerkzaamheden heeft verricht, zodat deze verklaring evenmin als onderbouwing kan dienen van de stelling van [appellant] dat hij vier weken lang 40 uur per week op het project aan het werk is geweest. Ten aanzien van de betwisting van [appellant] dat [persoon2] geen 1.100 vierkante meter gestuct kan hebben in 39 uur, heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat voor [persoon2] naast 39 uur in week 24, ook nog 20 uur in week 23, dus totaal 59 uur, gefactureerd is, wat overeenkomt met de verklaring van [persoon2] dat hij twee weken op het project werkzaam is geweest.
3.8.
[appellant] heeft de verklaring van [persoon2] onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat en als vaststaand wordt aangenomen dat [persoon2] 1.100 vierkante meter heeft voorbewerkt ten behoeve van stucwerkzaamheden door [geïntimeerde] . [appellant] heeft tevens onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] vervolgens (in ieder geval) 1.100 vierkante meter heeft gestuct. Ook dat neemt het hof als vaststaand aan. Dat [geïntimeerde] meer dan 1.100 vierkante meter heeft gestuct, heeft [geïntimeerde] niet (voldoende) onderbouwd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [geïntimeerde] het meetresultaat waaruit dit zou blijken niet overgelegd. Dat komt voor zijn risico. Het door hem genoemde aantal van 1.345,80 vierkante meter is ook anderszins niet met stukken gestaafd. Daarom zal het hof de vordering van [geïntimeerde] afwijzen voor zover die ziet op vergoeding voor meer dan 1.100 gestucte vierkante meter. Gelet op het voorgaande komt het hof aan bewijslevering op dit punt (door [geïntimeerde] of [appellant] ) niet toe.
Meerwerkuren
3.9.
De vraag die partijen verder nog verdeeld houdt, is hoeveel meerwerkuren [geïntimeerde] heeft gemaakt. [geïntimeerde] heeft 242 meerwerkuren gefactureerd en verwijst ter onderbouwing naar door Klok Groep afgetekende urenbriefjes. Het daarop genoteerde aantal meerwerkuren (170) komt niet overeen met het aantal gefactureerde uren. Het hof is van oordeel dat de urenbriefjes onvoldoende bewijs vormen van het gestelde aantal meerwerkuren en ook geen erkenning vormen van het daarop opgenomen aantal meerwerkuren. Op de urenbriefjes zijn kanttekeningen geplaatst waaruit blijkt dat er kennelijk twijfels waren over de vraag of de vermelde uren meerwerk betroffen of vielen onder het oorspronkelijk aangenomen werk. [geïntimeerde] heeft geen ander bewijs aangedragen waaruit het volgens hem gemaakte aantal meerwerkuren blijkt. [appellant] heeft wel erkend dat [geïntimeerde] 163 uur aan extra werkzaamheden heeft verricht, zodat het hof van dat aantal uitgaat.
Materiaalkosten
3.10.
[geïntimeerde] heeft 37 extra zakken Goudband en 8 keer MP 75 voor een totaalbedrag van € 404,- aan [appellant] gefactureerd. [appellant] heeft in een eigen overzicht een lager bedrag aan materiaalkosten opgenomen, maar niet onderbouwd waarop dat bedrag is gebaseerd. Daarmee heeft hij de stelling van [geïntimeerde] , die voor wat betreft de gebruikte materialen wel voldoende wordt ondersteund door de afgetekende urenbriefjes en de facturen, onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook stelt [appellant] dat een deel van het extra materiaal is betaald, maar het bedrag van € 404,- staat op de laatste drie facturen van [geïntimeerde] , die onbetaald zijn gebleven. Het hof oordeelt daarom dat [appellant] de door [geïntimeerde] gefactureerde materiaalkosten ter hoogte van € 404,- moet betalen.
Wat [appellant] nog aan [geïntimeerde] moet betalen
3.11.
In aanmerking genomen het aantal vierkante meter stucwerk (1.100 m2) dat [geïntimeerde] heeft verricht, de meterprijs die partijen voor het stucwerk zijn overeengekomen (€ 18,-/m2) en de extra werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft uitgevoerd (163 uur) tegen een uurtarief van € 37,50, komt het hof tot de slotsom dat [appellant] € 26.316,50 voor de verrichte werkzaamheden aan [geïntimeerde] moet betalen, bestaande uit € 25.912,50 voor de arbeid die verricht is en € 404,- materiaalkosten. [appellant] heeft twee facturen van [geïntimeerde] (factuurnummer 2023044 en 2023046) met een gezamenlijk bedrag van € 15.827,40 (€ 8.872,50 + € 6.954,90) al voldaan. Het resterende bedrag dat [appellant] nog aan [geïntimeerde] verschuldigd is, bedraagt dus € 10.489,10. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] tot dat bedrag toewijzen. Daarbij zal het hof de wettelijke handelsrente over dit bedrag toewijzen vanaf 14 augustus 2023 tot de datum van algehele voldoening. Het hof zal daarnaast op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten voor inning van de hoofdsom van € 10.489,10 toewijzen tot het wettelijk tarief van
€ 879,89.
Bewijsaanbod
3.12.
Het hof gaat aan het algemene bewijsaanbod van [appellant] voorbij omdat het onvoldoende concreet en specifiek is. Voor zover [appellant] ten aanzien van feiten en omstandigheden een concreet bewijsaanbod heeft gedaan, is het hof daarop hiervoor in het kader van de beoordeling al ingegaan. Datzelfde geldt voor het bewijsaanbod van [geïntimeerde] ter zake van feiten en omstandigheden die voor de beoordeling relevant zijn. Aan het bewijsaanbod van [geïntimeerde] ten aanzien van overige feiten en omstandigheden gaat het hof voorbij, nu dat ziet op feiten of omstandigheden die, indien bewezen, niet tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
De conclusie
3.13.
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten, zowel bij de kantonrechter als in hoger beroep, moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk hebben gekregen.
3.14.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen van 24 mei 2024;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 11.368,99 aan [geïntimeerde] , vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 10.489,10 vanaf 14 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedures bij de kantonrechter en het hof;
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat anders of verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.W.J.M. Kemperink, G.D. Hoekstra en R. Verkijk en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 december 2025.