ECLI:NL:GHARL:2025:794

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
200.342.953/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en peildatum voor verdeling van banksaldi in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen die op 20 maart 2023 is ontbonden door de indiening van een verzoek tot echtscheiding door de man. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandelt het hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2024. De man verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de vrouw te verplichten financiële gegevens over te leggen die relevant zijn voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw verzoekt op haar beurt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en om de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk te vernietigen.

Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over de verdeling van het huwelijksvermogen te oordelen, aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De peildatum voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap is vastgesteld op 20 maart 2023. Het hof behandelt verschillende geschilpunten, waaronder de verdeling van banksaldi, de verplichting om financiële gegevens over te leggen, en de claim van de man op basis van artikel 3:194 lid 2 BW en artikel 1:164 BW van het Burgerlijk Wetboek. Het hof wijst de verzoeken van de man af, omdat hij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn claims. De vrouw wordt in haar verzoeken gedeeltelijk in het gelijk gesteld, en het hof bepaalt dat de man aan de vrouw verschillende bedragen dient te voldoen in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

De beschikking is uitgesproken op 13 februari 2025 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.953/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 221431)
beschikking van 13 februari 2023
in de zaak van
[verzoeker](de man),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. O.M.M. Philips te Groningen,
en
[verweerster](de vrouw),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.F.M. Seip te Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 juli 2023 en 26 maart 2024 (de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 juni 2024;
- een journaalbericht namens de man van 11 juli 2024 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 6 december 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 9 december 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 9 december 2024 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de vrouw is met toestemming van het hof ter zitting nog een overzicht “Nog te verdelen/verrekenen” overgelegd.

3.De feiten

Het hof gaat, voor zover in dit hoger beroep van belang, uit van de volgende feiten.
3.1.
Partijen zijn met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan op 8 juli 2015 zonder het opmaken van partnerschapsvoorwaarden. Het geregistreerd partnerschap is op 16 juni 2017 omgezet in een huwelijk. Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast heeft de man de Amerikaanse nationaliteit. Partijen wonen in Nederland.
3.3.
De man heeft een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken bij de rechtbank ingediend op 20 maart 2023.
3.4.
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft bij beschikking van 27 juli 2023 de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 19 december 2023, waarmee het huwelijk per die datum is ontbonden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen die op 20 maart 2023 is ontbonden door de indiening van een verzoek tot echtscheiding door de man.
4.2.
De man verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank van 26 maart 2024 te vernietigen en opnieuw beschikkende – zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – in afwijking van de beschikking van 26 maart 2024:
primair:
  • de vrouw te bevelen over te gaan tot overlegging van een afschrift van alle voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap van belang zijnde financiële gegevens, waaronder doch niet beperkt tot afschriften van alle (mede) op haar naam staande bankrekeningen (w.o. de bankrekening met nummer [nummer1] en de spaarrekeningen), een en ander over de periode 22 april 2022 tot en met de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, althans over een ander in goede justitie te bepalen periode, bij gebreke waarvan de man het hof verzoekt te bepalen dat de vrouw ex artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) haar aandeel in de saldi op de bankrekeningen verbeurt en dat de vrouw gehouden is om ter zake van de verdeling van de huwelijksgemeenschap (w.o. de saldi op de bankrekeningen) aan de man een bedrag te voldoen van € 150.000,-, althans een door het hof te bepalen bedrag;
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor het overige opnieuw vast te stellen op een wijze die het hof juist en redelijk acht;
subsidiair:
- de vrouw te bevelen over te gaan tot overlegging van een afschrift van alle voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap van belang zijnde financiële gegevens, waaronder doch niet beperkt tot afschriften van alle (mede) op haar naam staande bankrekeningen (w.o. de bankrekening met nummer [nummer1] en de spaarrekeningen), een en ander over de periode 22 april 2022 tot en met de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, althans over een ander in goede justitie te bepalen periode;
en voorts:
  • te bepalen dat de vrouw op grond van het bepaalde in artikel 1:164 lid 1 BW aan de man dient te voldoen een bedrag van € 150.000,-, althans een door het hof te bepalen bedrag;
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor het overige opnieuw vast te stellen op een wijze als het hof juist en redelijk acht;
meer subsidiair:
  • te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op de wijze als weergegeven in het lichaam van dit beroepschrift en nadere van partijen afkomstige stukken, althans de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te stellen, desnoods door de boedelscheiding te bevelen ten overstaan van een door (naar het hof begrijpt:) het hof te benoemen notaris en onzijdige personen, die een eventuele onwillige partij zal vertegenwoordigen;
  • de vordering die de man verkrijgt uit hoofde van de verdeling te begroten en de vrouw te veroordelen om dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van echtscheiding, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, tot aan die der algehele voldoening, aan de man te voldoen;
voorts primair en (meer) subsidiair:
- de vrouw te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
4.3.
De vrouw voert verweer en verzoekt op haar beurt:
in principaal hoger beroep:
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep tenminste de verzoeken van de man af te wijzen;
in incidenteel hoger beroep:
- de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2024 gedeeltelijk te vernietigen dan wel aan te vullen voor wat betreft de wijze waarop de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen dient te worden vastgesteld en verdeeld en in hoger beroep alsnog aan de hand van door de man beschikbaar te stellen informatie aangaande de saldi van alle (mede) op zijn naam staande bankrekeningen en/of alle relevante financiële gegevens alsook de waarde van de grond waarvan de man gedeeltelijk eigenaar is, te beslissen welk bedrag de man vanwege de verdeling en verrekening mede van door na de peildatum door de vrouw betaalde kosten aan haar dient te voldoen;
- de man te gelasten zijn correcte aangifte IB 2022, aanslag IB 2022, de definitieve aan de fiscus verzonden aangifte IB 2023 en daarop volgende aanslag, alsook de afschriften van alle (mede) op zijn naam gestelde bankrekeningen met vermelding van het saldo op 20 maart 2023 in het geding te brengen dit alles op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat de man geheel of ten dele in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-.
4.4.
In incidenteel hoger beroep voert de man verweer en verzoekt hij het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, of die verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de man zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit bezit. Daarom dient het hof ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om over de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen te oordelen, indien de Nederlandse rechter ook bevoegd is om over de echtscheiding tussen partijen te oordelen en de verdeling als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure aan hem is voorgelegd. Partijen hadden ten tijde van het inleidend verzoek beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd ten aanzien van de echtscheiding (artikel 3, aanhef en sub a onder i Brussel II-ter [1] ) en daarmee dus ook ten aanzien van de verdeling (artikel 5, eerste lid, Huwelijksvermogensrechtverordening [2] ). Geen van de uitzonderingen op de koppeling tussen echtscheidings- en verdelingsbevoegdheid doet zich in dit geval voor.
5.2.
Er is geen grief opgeworpen tegen het door de rechtbank toegepaste Nederlandse recht, zodat ook het hof het Nederlandse recht tot uitgangspunt zal nemen.
Inhoudelijk
5.3.
Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap is de datum van ontbinding (20 maart 2023) bepalend, tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken.
5.4.
Tussen partijen staat vast dat tot de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval behoorden:
goederen:
  • de inmiddels verkochte woning op Curaçao;
  • een aandeel in een stuk grond, gelegen in de Verenigde Staten;
  • de inboedel van de voormalige echtelijke woning;
  • crypto en bot;
  • een auto, merk BMW;
  • een auto, merk Mitsubishi;
  • banksaldi;
  • een bakfiets, merk Urban Arrow;
  • vorderingen op de belastingdienst over de jaren 2022 en 2023;
schulden:
  • de hypothecaire lening met betrekking tot de woning op Curaçao;
  • creditcardschulden;
  • schulden bij de belastingdienst volgens de belastingaanslagen 2022 en 2023.
5.5.
Het hoger beroep van partijen richt zich niet tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de verdeling van de inboedel, de [naam1] -card en ook niet op de verdeling van de bakfiets en de auto’s.
5.6.
Partijen zijn in het principaal en in het incidenteel hoger beroep verdeeld over:
de verdeling van banksaldi op de peildatum en over de vraag of er over en weer financiële gegevens moeten worden overgelegd, of er vermogensbestanddelen zijn verzwegen of achtergehouden en of de gemeenschap is benadeeld;
het bestaan van een schuld aan de moeder van de man;
de wijze van verdeling van het aandeel van de man in de grond in de Verenigde Staten (VS);
e verrekening van belastingbedragen en de door de vrouw betaalde bedragen;
de claim van de koper van de woning op Curaçao;
de proceskosten.
5.7.
Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen het eens zijn over de wijze van verdeling van het aandeel van de man in de grond in de VS in die zin dat het aandeel in die grond aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van (omgerekend) € 1.345,25, waarbij de man de helft van dat bedrag (€ 672,62) aan de vrouw dient te voldoen. Partijen verzoeken het hof hun overeenstemming vast te leggen in de beschikking en passen hun verzoeken op dit punt dienovereenkomstig aan. Daarmee behoeft de door de vrouw onder punt 3 van de door haar ter zitting overgelegde lijst “Nog te verrekenen/verdelen” niet verder te worden besproken.
5.8.
Ter zitting hebben partijen over en weer verklaard dat zij geen prijs stellen op verrekening van eventuele IB belastingaanslagen/-teruggaven over 2023, zodat dit ook geen verdere bespreking behoeft.
5.9.
Het hof zal hierna de overige geschilpunten bespreken in de onder 5.6 vermelde volgorde.
Ad a. De verdeling van banksaldi op de peildatum, of er over en weer financiële gegevens moeten worden overgelegd, vermogensbestanddelen zijn verzwegen of achtergehouden en of de gemeenschap is benadeeld
5.10.
De man voert in grief I aan dat de vrouw informatie achterhoudt over het verloop van haar bankrekeningen vanaf de datum dat de overwaarde van de voormalige echtelijke woning daarop is overgemaakt (22 april 2022), waardoor de rechtbank niet kon uitgaan van 20 maart 2023 als peildatum voor de verdeling van de saldi van de bankrekeningen. Verder beroept hij zich op artikel 3:194, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de vrouw gelden zou hebben verzwegen, dan wel op artikel 1:164 BW, omdat sprake zou zijn van benadeling van de gemeenschap als gevolg van verkwisting/verspilling. De vrouw betwist de juridische grondslag van het verzoek van de man en voert aan dat zij tijdig en correct de haar beschikbare informatie heeft overgelegd. Volgens de vrouw is het de man die niet voldoet aan de verplichting om de voor de verdeling benodigde informatie te verstrekken en had de rechter consequenties moeten verbinden aan het feit dat de man geen inzage heeft verstrekt in al zijn financiële gegevens.
5.11.
Het hof zal eerst het punt van de peildatum voor de verdeling van de banksaldi bespreken, vervolgens of al dan niet nadere stukken moeten worden overgelegd en tot slot de verzoeken op basis van artikel 3:194 BW dan wel artikel 1:164 BW.
Peildatum
5.12.
Het hof ziet geen reden om af te wijken van de peildatum van 20 maart 2023 (datum indiening echtscheidingsverzoek) als datum voor de verdeling van de banksaldi, omdat de man onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die afwijking van die peildatum rechtvaardigen. Ook is er geen overeenstemming over een andere peildatum. Het enkele feit dat de man zich niet kan vinden in het feit dat in de periode voorafgaand aan de peildatum veel geld is uitgegeven, of naar zijn zeggen over onvoldoende informatie beschikt om te kunnen beoordelen of die uitgaven terecht zijn gedaan, is daarvoor onvoldoende. Daarom blijft de beslissing van de rechtbank op dit punt in stand.
Overleggen van nadere financiële stukken
5.13.
Voor zover partijen over en weer stellen dat de ander gehouden is nadere financiële stukken te overleggen, overweegt het hof als volgt. Op grond van art. 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) kan een partij die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden met betrekking tot een rechtsbetrekking waarbij hij (of zijn rechtsvoorganger) partij is, bij degene die over deze bescheiden beschikt. Uit de vereisten van ‘rechtmatig belang’ en ‘bepaalde bescheiden’ vloeit voort dat het niet mag gaan om een zogenaamde ‘fishing expedition’, waarbij (min of meer) lukraak naar allerlei bewijsstukken wordt gezocht. Het moet voldoende duidelijk zijn om welke bescheiden het gaat, zodat de rechter kan bepalen of een partij een rechtmatig belang heeft bij inzage, afschrift of uittreksel.
5.14.
Ten aanzien van het verzoek van de man verwijst het hof naar rechtsoverweging 2.4.12 van de bestreden beschikking en meer in het bijzonder naar de tweede alinea van die overweging. Daar overweegt de rechtbank dat de man in het licht van het gedetailleerde verweer van de vrouw onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat sprake is van ongebruikelijke uitgaven en onttrekkingen. Het hof sluit zich daarbij aan. In aanvulling hierop constateert het hof dat de man de door de vrouw in haar bij de rechtbank ingediende akte van 12 december 2023 gegeven verklaring voor de gedane uitgaven/overboekingen van haar betaalrekening (de rekening waarop de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning is gestort) niet heeft betwist. Ook heeft de man niet betwist dat van de spaarrekeningen van de vrouw circa € 130.000,- is opgenomen voor (aan)betaling van de onroerende zaak op Curaçao. Evenmin heeft de man de verklaring van de vrouw betwist dat er voor aanzienlijke bedragen crypto(valuta) zijn aangekocht. Hij heeft erkend dat de crypto zijn verdeeld. De man heeft ter zitting van het hof bovendien erkend dat zijn verzoek om nadere stukken in feite is gebaseerd op argwaan. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de man een ‘fishing expedition’ is. Daarbij komt dat er door de man verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die het nader verstrekken van informatie door de vrouw rechtvaardigen. Daarom zal het hof het verzoek van de man om de vrouw opdracht te geven nadere stukken te overleggen over de door de man genoemde periode afwijzen.
5.15.
Het hof zal ook het verzoek van de vrouw om de man te verplichten nadere stukken te overleggen afwijzen, omdat ook zij, gelet op de uitleg van de man bij de bankrekening op naam van [naam2] ( [naam2] ), onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, die toewijzing van haar verzoek rechtvaardigen.
5.16.
Voor zover de vrouw aanvoert dat de saldi van de bankrekeningen van de man op de peildatum nog steeds niet bekend zijn, zal het hof in aanvulling op de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de banksaldi op de peildatum (waartegen geen grief is opgeworpen) gelasten dat partijen over en weer, voor zover dat nog niet is geschied, elkaar op een door het hof te bepalen termijn inzage verschaffen in het saldo van alle bankrekeningen die op de peildatum op naam van de man, de vrouw of van de man en/of de vrouw stonden. Het hof ziet geen aanleiding om de door de vrouw verzochte dwangsom op te leggen, omdat namens de man ter zitting is verklaard dat stukken zullen worden overgelegd als het hof aangeeft om welke stukken het moet gaan.
Het beroep van de man op artikel 3:194, tweede lid, BW
5.17.
De man beroept zich op artikel 3:194 lid 2 BW en vraagt het hof schattenderwijs vast te stellen dat de vrouw uit hoofde van verdeling een bedrag van € 150.000,- aan de man dient te voldoen. De vrouw heeft de grondslag van het verzoek van de man en de hoogte van zijn vordering betwist.
5.18.
Het hof zal dit onderdeel van het verzoek van de man afwijzen omdat de man zijn verzoek op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele feit dat de man vraagtekens heeft bij gedane uitgaven of bestedingen is onvoldoende om te constateren dat de vrouw opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen, zoekgemaakt of verborgen heeft gehouden. Dat leidt ertoe dat de beslissing van de rechtbank op dit punt in stand blijft.
Het beroep van de man op artikel 1:164 BW
5.19.
De man vordert op grond van benadeling van de gemeenschap door verspilling van goederen een bedrag van € 150.000,- van de vrouw. Ter zitting is namens hem aangegeven dat dit bedrag aan de hoge kant is, maar dat er in elk geval nog een bedrag resteert van € 93.000,- dat is verspild. De vrouw betwist de stellingen van de man en het door hem gevorderde bedrag.
5.20.
Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.14 is overwogen en constateert dat de man de uitleg van de vrouw met betrekking tot de gedane uitgaven onvoldoende heeft betwist om de gestelde verspilling te onderbouwen. Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende onderbouwing voor de stelling van de man dat er verspilling of benadeling van de gemeenschap is geweest in de zin van artikel 1:164 BW. Daarom zal het hof dit onderdeel van het verzoek van de man afwijzen. Dit leidt ertoe dat de beslissing van de rechtbank ook op dit punt in stand blijft.
Ad b. Het al dan niet bestaan van een schuld aan de moeder van de man
5.21.
De vrouw betwist dat partijen voor de aankoop van een auto een lening van de moeder van de man hebben ontvangen die nog moet worden terugbetaald. Volgens haar is de auto aan partijen geschonken door de moeder van de man. Zij voert aan dat het “agreement” waar de man naar verwijst in de app-berichten met de moeder, is gericht op de beperking/het stoppen van het weedgebruik van de man en dat er geen waarde kan worden gehecht aan de verklaring van de moeder achteraf. De man betwist dat met betrekking tot het genoemde agreement werd gedoeld op zijn weedgebruik en dat sprake was van een schenking. Hij voert aan dat vaststaat dat zijn moeder een geldbedrag heeft verstrekt ten behoeve van de aankoop van de auto en dat uit de verklaring van de moeder blijkt dat dit een lening was.
5.22.
Het hof constateert dat de gestelde lening dan wel schenking een rechtsverhouding tussen de moeder van de man enerzijds en de huwelijksgemeenschap van partijen anderzijds betreft. De moeder van de man is echter geen partij in deze procedure. De vraag of er een opeisbare schuld is die partijen dienen terug te betalen, kan daarom in deze procedure ten opzichte van de moeder van de man niet bindend worden vastgesteld. Het hof zal daarom bepalen dat, mocht in rechte komen vast te staan dat tot de gemeenschap een schuld aan de moeder van de man behoort, partijen daarvoor ieder voor de helft draagplichtig zijn.
Ad d en e:. de verrekening van belastingbedragen en de door de vrouw betaalde bedragen en de claim van de koper van de woning op Curaçao
5.23.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw een lijstje overgelegd met betrekking tot de volgens haar nog te verdelen/verrekenen bedragen. Het hof zal hieronder de diverse posten daarvan bespreken.
post 1: de helft van € 1.100,- ter zake van verdeling saldo bij opheffing rekening [bank1]
5.24.
De vrouw heeft aangevoerd dat de man bij opheffing van de rekening bij de [bank1] het totale saldo heeft ontvangen van omgerekend € 1.100,-, zodat hij de helft hiervan, te weten € 550,- aan de vrouw is verschuldigd. Het hof begrijpt het verweer van de man aldus, dat hij zich op het standpunt stelt dat de vrouw tegen zijn zin en onverplicht een claim van de koper van de onroerende zaak op Curaçao heeft voldaan van deze bankrekening en dat hij daarom niet bereid is de helft van € 1.100,- aan de vrouw te voldoen.
5.25.
Het hof leest in de mail van de man aan de vrouw van 5 januari 2024 (overgelegd bij haar brief aan de rechtbank van 22 januari 2024) dat hij bevestigt de € 1.100,- te hebben ontvangen. De man heeft niet betwist dat de vrouw ten behoeve van de gemeenschap van de [bank1] -bankrekening een bedrag heeft voldaan aan de koper van de onroerende zaak op Curaçao. Zij was daartoe ook gerechtigd. Dat de man het daar niet mee eens was, doet daar niet aan af. Daarom is het hof van oordeel dat de man alsnog de helft van de door hem bij de opheffing van de bankrekening bij de [bank1] ontvangen bedrag van € 1.100,- aan de vrouw dient te voldoen. Dit komt neer op een bedrag van € 550,-.
post 2: de helft van de door de vrouw betaalde OZB (ANG 2.900,-)
5.26.
De vrouw heeft gesteld dat de door haar betaalde onroerende zaakbelasting (OZB) ten bedrage van (omgerekend) € 1.488,- een naheffing betrof en zij vordert daarom € 744,- van de man. Namens de man is ter zitting verklaard dat een aanslag OZB over 2023 niet logisch is, maar dat als de aanslag betrekking heeft op de gemeenschapsperiode deze betaling kan worden verrekend met de claim van de man op de vrouw ter zake van de volgens de man onterecht betaalde schadevergoeding aan de koper.
5.27.
Het hof constateert dat uit de verkoopovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak op Curaçao (overgelegd bij productie 9 bij het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man) blijkt dat de woning uiterlijk 5 juni 2023 (of zoveel eerder of later als partijen zouden overeenkomen) zou worden geleverd aan de koper. Uit de concept-nota van afrekening van [naam3] met betrekking tot de verkoop van de kavel op Curaçao blijkt dat de OZB tot en met 31 december 2023 door de verkoper rechtstreeks aan de Landsontvanger wordt betaald. Weliswaar is een deel daarvan kennelijk bij de levering verrekend, maar dat doet niet af aan het feit dat partijen kennelijk verplicht waren de OZB over 2023 te voldoen. Uit productie 7 overgelegd bij journaalbericht namens de vrouw van 6 december 2024 maakt het hof op dat de op 17 oktober 2024 gedateerde aanslag betrekking heeft op het jaar 2023. Dit wordt bevestigd met de overgelegde e-mail van de vrouw aan de man van 29 oktober 2024, die melding maakt van de definitieve aanslag over 2023. Omdat de onroerende zaak op Curaçao in 2023 nog deel uitmaakte van de ontbonden gemeenschap en de man niet heeft betwist dat de nota voor rekening van beide partijen komt, zal het hof dit onderdeel van de vordering van de vrouw toewijzen. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de man € 744,- aan de vrouw dient te voldoen.
Post 4: terugbetaling helft van € 277,78 ter zake betaalde subsidie elektrische auto
5.28.
Het hof constateert dat de man niet heeft betwist dat de vrouw € 277,78 heeft betaald in verband met de terugvordering van de subsidie vanwege de verkoop van de aan de man toegedeelde elektrische auto. Het is het hof gebleken dat de vrouw dit bedrag inderdaad heeft betaald. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de man de helft van dit bedrag, dus € 138,89 aan de vrouw dient te vergoeden.
Post 5: de definitieve aanslag IB 2022
5.29.
Partijen hebben samengewoond in 2022. Ter zitting is het hof gebleken dat er overeenstemming is over het feit dat de IB-aanslag 2022 van de vrouw ten bedrage van € 416,- moet worden verrekend, in die zin dat de man de helft van dit bedrag, te weten € 208,- aan de vrouw voldoet. Dit geldt ook voor een IB-aanslag 2022 van de man, zo hij die ontvangt. Voor zover de man nog een teruggave IB 2022 ontvangt, dient hij hiervan de helft te voldoen aan de vrouw.
Post 6: het door de vrouw terugbetaalde kindgebonden budget over 2022
5.30.
Het hof constateert dat er geen discussie is over de terugbetaling van het kindgebonden budget van € 114,-, zodat de man ter zake hiervan een bedrag van € 57,- aan de vrouw is verschuldigd.
Post 7: het te verdelen saldo van de betaalrekening [nummer2]
5.31.
Het hof stelt vast dat geen grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de banksaldi op de peildatum bij helfte moeten worden verdeeld. De vrouw heeft gesteld dat op de peildatum het saldo van de bankrekening € 720,54 moet worden verdeeld en de man heeft dit niet betwist. Daarom dient de man de helft van dit bedrag aan de vrouw te voldoen. Dit komt neer op een bedrag van € 360,27.
Posten 8 tot en met 11
5.32.
Deze posten hebben betrekking op:
- de spaarrekening [nummer3] te name van de man;
- de bankrekening ten name van de man en zijn moeder onder nummer [nummer4] bij de
[bank2] ;
- de [naam4] Visacard ten name van de man onder nummer
[nummer5] ;
- de [naam5] Debit Card ten name van de man onder nummer
[nummer6] .
Het hof constateert dat de saldi van voornoemde bankrekeningen en [naam4 en 5] Cards niet bij het hof bekend zijn, zodat het hof niet kan bepalen wat er ter zake hiervan verdeeld moet worden. Met verwijzing naar wat hiervoor onder 5.16 is overwogen, zal het hof bepalen dat partijen over en weer binnen een door het hof te bepalen termijn kopieën van afschriften van hun bankrekeningen en credit-/debitcards aan de ander ter beschikking stellen waaruit het saldo op de peildatum blijkt, zodat zij overeenkomstig de beschikking van de rechtbank de saldi ervan kunnen verdelen.
Post 12: betreft het saldo van de bankrekening [nummer7]
5.33.
De vrouw heeft gesteld dat deze bankrekening op naam van [naam2] ( [naam2] ) deel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgemeenschap en dat daarom het saldo ervan op de peildatum moet worden verdeeld. De man heeft dit gemotiveerd betwist. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat de bankrekening deel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgemeenschap onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom zal het hof dit onderdeel van het verzoek van de vrouw afwijzen.
Post 13: betreft het saldo van de betaalrekening [nummer8]5.34. Partijen zijn het eens dat in verband met het saldo van € 125,70 op genoemde rekening de vrouw een bedrag van € 62,85 aan de man dient te voldoen c.q. dat dit bedrag tussen partijen dient te worden verrekend.
Proceskosten
5.35.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de man wenst, de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, omdat partijen gewezen echtgenoten zijn en de onderhavige procedure voortvloeit uit de echtscheiding en daarmee familierechtelijk van aard is. Daarom zal het hof bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd.

6.De beslissing

Het hof, in beslissende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
6.1.
vernietigt gedeeltelijk de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 maart 2024, voor zover die betrekking heeft op de hierna in het dictum opgenomen punten en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2.
bepaalt dat partijen over en weer (voor zover dat nog niet is gebeurd) binnen vier weken na de datum van deze beschikking in het kader van de door de rechtbank bepaalde wijze van verdeling van de banksaldi een kopie van de bankafschriften van alle bankrekeningen, credit- en debitcards op zijn/haar naam waaruit het saldo op de peildatum blijkt ter beschikking stellen aan de andere partij;
6.3.
bepaalt dat, mocht in rechte komen vast te staan dat tot de gemeenschap een schuld aan de moeder van de man behoort, partijen daarvoor ieder voor de helft draagplichtig zijn;
6.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw € 550,- dient te voldoen in het kader van de verdeling van het saldo van de bankrekening bij de [bank1] ;
6.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw € 360,27 dient te voldoen in het kader van de verdeling van het saldo van de bankrekening [nummer2] ;
6.6.
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te voldoen in het kader van verrekening van door haar bepaalde kosten:
  • € 744,- ter zake van de OZB;
  • € 138,89 ter zake van terugbetaalde subsidie elektrische auto;
  • € 208,- ter zake van een aanslag IB 2022 van de vrouw;
  • € 57,- ter zake van door de vrouw terugbetaald kindgebonden budget;
6.7.
bepaalt dat de vrouw € 62,85 aan de man dient te voldoen in het kader van verdeling van het saldo van de bankrekening [nummer8] ;
6.8.
gelast de wijze van verdeling van het aandeel van de man in de grond in de Verenigde Staten aldus, dat het aandeel van de man in de grond in de Verenigde Staten aan hem wordt toegedeeld tegen een waarde van (omgerekend) € 1.345,25, waarbij de man € 672,62 aan de vrouw dient te voldoen;
6.9.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, J.G. Knot en M. Kemmers, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019.
2.Verordening (EU) 2016/1103 van 24 juni 2016.