ECLI:NL:GHARL:2025:8099

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
21-000009-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onoplettend rijgedrag met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1999, was betrokken bij een verkeersongeval op 9 december 2021, waarbij hij als bestuurder van een Volkswagen Golf frontaal botste op een Renault Clio, bestuurd door het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen door niet op zijn eigen weghelft te blijven en aldus een ongeval te veroorzaken dat leidde tot zwaar lichamelijk letsel bij de andere bestuurder. De rechtbank had eerder een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden opgelegd. Het hof vernietigde dit vonnis en legde dezelfde taakstraf op, maar wijzigde de ontzegging van de rijbevoegdheid naar een geheel voorwaardelijke ontzegging voor negen maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof benadrukte dat de verkeersveiligheid ernstig in gevaar was gebracht en dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de zitting van 4 december 2025, waarbij de advocaat-generaal en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof concludeerde dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en dat de verdachte niet de nodige oplettendheid had betracht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000009-24
Uitspraakdatum: 18 december 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 december 2023 met parketnummer
08-295509-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 december 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het primair tenlastegelegde feit tot een taakstraf van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, en tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Nijland, hebben aangevoerd.

Het vonnis

De rechtbank heeft in het vonnis van 22 december 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, en tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal aan verdachte een andere straf opleggen. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 9 december 2021 in de [gemeente]
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [adres 2] ,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
rijdend over voornoemde [adres 2] en/of gekomen nabij een flauwe bocht naar rechts niet behoorlijk het verloop van de rijbaan te volgen en/of (vervolgens) deels op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, terwijl een hem tegemoetkomende medeweggebruiker zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht was genaderd en/of (vervolgens) frontaal op/tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of gereden,
waardoor een ander (genaamd [benadeelde] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een darmperforatie, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 9 december 2021 in de [gemeente]
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [adres 2] , en/of gekomen nabij een flauwe bocht naar rechts niet behoorlijk het verloop van de rijbaan heeft gevolgd en/of (vervolgens) deels op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, terwijl een hem tegemoetkomende medeweggebruiker zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht was genaderd en/of (vervolgens) frontaal op/tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Verdachte wordt primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) verweten, subsidiair overtreding van artikel 5 WVW 1994.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor het primair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat geen sprake was van verkeersgedrag dat als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend kan worden aangemerkt. Het niet in staat zijn om een auto in eenbocht onder controle te houden is onvoldoende om aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid aan te nemen. De gedragingen van verdachte raken daarom niet de ondergrens van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid zoals vereist bij artikel 6 van de WVW 1994.
Oordeel van het hof
Op 9 december 2021, omstreeks 18:35 uur, heeft op [adres 2] in de [gemeente] een verkeersongeval plaatsgevonden. Hier waren twee voertuigen bij betrokken, te weten een personenauto Volkswagen Golf, bestuurd door verdachte, en een personenauto Renault Clio, bestuurd door [benadeelde] . Ter plaatse was de rijbaan verdeeld in twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen. De rijstroken waren gescheiden door middel van onderbroken witte strepen. Op deze weg bevindt zich een - vanuit de rijrichting van de verdachte bezien - flauw naar rechts buigende bocht. In deze bocht heeft een botsing plaatsgevonden tussen de Volkswagen Golf die de verdachte bestuurde en de uit de tegengestelde richting komende Renault Clio die door [benadeelde] werd bestuurd.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat [benadeelde] door de botsing zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het hof is van oordeel dat op basis van het (sporen)onderzoek verricht door de afdeling Verkeersongevallen Analyse (hierna te noemen: VOA) en de verklaring van verdachte vaststaat dat verdachte niet op de voor hem bestemde weghelft is blijven rijden en op de rijbaan voor het hem tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen. Uit de tegengestelde richting kwam de personenauto met daarin voornoemd slachtoffer aanrijden en ontstond een frontale botsing.
Of aan de zijde van verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 aan deze aanrijding, hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in het algemeen aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is pas sprake bij een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, waarbij een tijdelijke onoplettendheid nog niet schuld hoeft op te leveren.
Provinciale (auto)wegen en zeker die waarvan de rijbanen voor elkaar tegemoetkomend verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden zijn wegen waarvan algemeen bekend is dat die uit verkeerstechnisch oogpunt gevaarlijk zijn. Dergelijke wegen vergen daarom in de regel bijzondere oplettendheid/voorzichtigheid van de weggebruikers. Dit geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een flauwe bocht maakt. Verder neemt het hof in aanmerking dat ook de duisternis om extra oplettendheid vroeg. Daarnaast regende het. Deze omstandigheden maken dat van weggebruikers op deze weg grote voorzichtigheid wordt gevraagd.
Verdachte heeft op deze weg, waar hij ter plaatse goed bekend was, zonder duidelijke aanleiding, als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts gehouden, waardoor hij in een flauwe bocht naar rechts op de voor het hem tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook terecht is gekomen, waar hij frontaal op de auto van [benadeelde] is gebotst.
Het hof leidt hieruit uit dat verdachte niet de nodige aandacht op de weg heeft gehad.
Naar het oordeel van het hof is hiermee sprake van een langer durende onoplettendheid en heeft verdachte daarmee niet gehandeld zoals van een oplettend bestuurder mag worden verwacht.
Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken is niet gebleken.
De hiervoor genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de verdachte in aanmerkelijke mate onoplettend rijgedrag heeft vertoond. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994, zodat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Het verweer van de raadvrouw dat geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
hij op 9 december 2021 in de [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [adres 2] , zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk onoplettend, rijdend over voornoemde [adres 2] en gekomen nabij een flauwe
bocht naar rechts niet behoorlijk het verloop van de rijbaan te volgen en vervolgens deels op
de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, terwijl een hem
tegemoetkomende medeweggebruiker zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht was
genaderd en vervolgens op/tegen voornoemde medeweggebruiker is gereden, waardoor een
ander, namelijk( [benadeelde] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een darmperforatie werd toegebracht.
Het hof spreekt verdachte vrij van die onderdelen van de tenlastelegging die hierboven niet bewezen zijn verklaard.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die maakt dat verdachte niet strafbaar is.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 9 december 2021 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt door met de door hem bestuurde auto op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden. Hierbij is een frontale botsing met zijn tegenligger ontstaan. Het slachtoffer, [benadeelde] , heeft als gevolg van deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Na een buikoperatie heeft het slachtoffer moeten revalideren. Daarnaast kampt het slachtoffer met de psychische gevolgen van het ongeval. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2025 blijkt dat verdachte
niet eerder onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor rechters in zaken waarbij artikel 6 WVW 1994 is overtreden. De taakstraf die door de rechtbank is opgelegd past hierbij. Het hof ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen. en legt verdachte een taakstraf op voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Wel komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank ten aanzien van de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij zijn rijbewijs van groot belang is voor de uitvoering van zijn werkzaamheden, acht het hof een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden passend en geboden. De voorwaardelijke rijontzegging dient als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Wetsartikelen

De straf is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. L.G. Wijma, mr. J. Hielkema en mr. E. de Witt, in aanwezigheid van de griffier mr. K. van der Meulen en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 18 december 2025.