ECLI:NL:GHARL:2025:853

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.343.173/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzagevordering na bewijsbeslag in een geschil over onrechtmatige concurrentie en bedrijfsgeheimen tussen aandeelhouders van Target Fixings B.V.

In deze zaak heeft Target Fixings B.V., een bedrijf dat zich bezighoudt met funderingsherstel, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een inzagevordering na bewijsbeslag dat is gelegd op documenten van voormalige werknemers en aandeelhouders, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], en de door hen opgerichte [geïntimeerde3] B.V. Het hof heeft op 18 februari 2025 geoordeeld dat de inzagevordering van Target Fixings niet toewijsbaar is. Het hof oordeelde dat Target Fixings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerden] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatige concurrentie of inbreuk op bedrijfsgeheimen. Het hof heeft het bewijsbeslag opgeheven en de vordering van Target Fixings afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de in beslag genomen documenten door [geïntimeerden] c.s. waren gebruikt om het bedrijfsdebiet van Target Fixings aan te tasten. Het hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de vorderingen van Target Fixings niet voldoende onderbouwd waren. De kosten van de procedure werden toegewezen aan [geïntimeerden] c.s.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.173/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 194500
arrest in kort geding van 18 februari 2025
in de zaak van
Target Fixings B.V.
die is gevestigd in Heerenveen,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres/verweerster in reconventie,
hierna:
Target Fixings,
advocaat: mr. P.A. Josephus Jitta te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [plaats1] ,
2.
[geïntimeerde2],
die woont in [plaats2] ,
3.
[geïntimeerde3] B.V.,
die is gevestigd in [plaats2] ,
die ook hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden/eisers in reconventie,
hierna: samen
[geïntimeerden] c.s. en ieder afzonderlijk als
[geïntimeerde1] , [geïntimeerde2]en
[geïntimeerde3] B.V,
advocaat: mr. W.H.M. Cnossen te Heerenveen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Target Fixings heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank) op 30 mei 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, met grieven, van 25 juni 2024;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van 6 augustus 2024;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van 3 september 2024;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 27 januari 2025 is gehouden.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
Target Fixings heeft bij de voorzieningenrechter inzage gevorderd in de stukken die in beslag zijn genomen bij het bewijsbeslag dat onder [geïntimeerden] c.s. is gelegd op 21 maart 2024. [geïntimeerden] c.s. hebben in reconventie opheffing van dit beslag gevorderd.
2.2
De voorzieningenrechter heeft beide vorderingen afgewezen.
2.3
In hoger beroep willen beide partijen dat hun eigen vordering alsnog wordt toegewezen, onder afwijzing van die van de wederpartij.
Het hof beslist dat de inzagevordering wordt afgewezen en dat het beslag wordt opgeheven. Het hof zal die beslissing hierna motiveren, nadat eerst de relevante feiten zijn weergegeven.

3.De feiten

3.1
Target Fixings is op 10 oktober 2012 opgericht door de Britse vennootschap Target Fixings Limited (verder TFL). Target Fixings houdt zich bezig met funderingsherstel en metselwerkreparatie.
3.2
[geïntimeerde1] is op 1 oktober 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Target Fixings in de functie van statutair bestuurder/directeur. Daarnaast waren leden van de Britse familie Hall statutair bestuurders, laatstelijk Robert Steve Hall en zijn echtgenote Janet.
3.3
[geïntimeerde2] (de zoon van [geïntimeerde1] ) is vanaf 2015 in loondienst werkzaam bij Target Fixings.
3.4
Naast [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] waren er in 2023 nog twee andere werknemers werkzaam voor Target Fixings.
3.5
[geïntimeerde1] houdt 39% van de aandelen in Target Fixings, [geïntimeerde2] 10% en TFL 51%.
3.6
In september 2022 heeft TFL een plan voor de toekomst van Target Fixings gepresenteerd dat erop neer kwam dat Target Fixings zich meer zou moeten richten op de distributie van TFL-producten en dat de eigenlijke aanneemwerkzaamheden op franchisebasis zouden moeten worden uitgevoerd. [geïntimeerde1] kon zich niet vinden in dit plan. Eén en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in het ontslag van [geïntimeerde1] als bestuurder op 29 maart 2023. De arbeidsovereenkomst is nog enige tijd voortgezet en deze is geëindigd per 30 juni 2023.
3.7
[geïntimeerde3] B.V. is op 8 juni 2023 opgericht door [geïntimeerde2] . [geïntimeerde3] B.V. houdt zich bezig met metselwerkenreparaties en funderingsproblemen. [geïntimeerde1] is indirect bestuurder van [geïntimeerde3] B.V.
3.8
[geïntimeerde1] heeft een arbeidsrechtelijke procedure gevoerd tegen Target Fixings. Daarin heeft de rechtbank bij beslissing van 13 september 2023 onder meer het in de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde1] opgenomen non-concurrentiebeding vernietigd, maar het daarin ook opgenomen relatiebeding in stand gelaten. Op grond van dit laatste beding is het [geïntimeerde1] verboden om - kort gezegd - gedurende twee jaren na het einde van zijn arbeidsovereenkomst, afnemers van Target Fixings te benaderen voor het leveren van producten en diensten soortgelijk aan die van Target Fixings.
3.9
[geïntimeerde2] heeft op 28 juli 2023 zijn arbeidsovereenkomst met Target Fixings opgezegd per 31 augustus 2023.
3.1
Naast de arbeidsrechtelijke procedure zijn er nog meer procedures bij de rechtbank gevoerd evenals bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Deze zijn nog niet alle afgerond. Target Fixings heeft bij de mondelinge behandeling bij het hof een nieuwe procedure bij de rechtbank aangekondigd, ditmaal over schade die Target Fixings zou hebben geleden omdat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] als werknemers fouten zouden hebben gemaakt in de uitvoering van door Target Fixings uitgevoerde werkzaamheden.
3.11
[geïntimeerde1] heeft in de laatste periode van zijn dienstverband een groot aantal bestanden uit de administratie van Target Fixings gekopieerd en naar zijn privé-mailadres verzonden.
3.12
Target Fixings heeft op 15 november 2023 een verzoek om conservatoir bewijsbeslag te mogen leggen bij de rechtbank ingediend. Dit verzoek is op 7 december 2023 afgewezen. Op 30 januari 2024 heeft Target Fixings een gewijzigd verzoek ingediend met hetzelfde doel Dit verzoek is door de rechtbank op 1 februari 2024 gedeeltelijk toegewezen.
3.13
Op grond van deze beschikking is op 21 maart 2024 bewijsbeslag gelegd op bescheiden aanwezig op de woonadressen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , waarbij dat laatste adres ook het vestigingsadres is van [geïntimeerde3] B.V.
3.14
De inbeslaggenomen bescheiden berusten onder DigiJuris te Amersfoort als gerechtelijk bewaarder.

4.Het oordeel van het hof

De beslissing van de rechtbank
4.1
Target Fixings heeft bij de rechtbank inzage gevorderd, stellende dat [geïntimeerden] c.s. zich onrechtmatig bedrijfsgeheimen van Target Fixings heeft toegeëigend, en tenminste twee projecten van Target Fixings (Schoolstraat 5 in Heerenveen en een flat in de wijk Selwerd in Groningen) zonder toestemming van Target Fixings heeft overgenomen. Verder heeft zij aangevoerd dat dat [geïntimeerden] c.s. inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van Target Fixings op haar offertes en het databankrecht op haar administratie.
4.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde1] onrechtmatig heeft gehandeld door bestanden van Target Fixings zich toe te eigenen, maar dat Target Fixings niet voldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerden] c.s. deze gegevens hebben gebruikt om het bedrijfsdebiet van Target Fixings aan te tasten. Daarom heeft de rechtbank de inzagevordering afgewezen. De reconventionele opheffingsvordering heeft de rechtbank afgewezen omdat, als in de toekomst wel sprake is van voldoende concrete vermoedens waarmee Target Fixings haar vrees onderbouwt, alsdan inzage moet kunnen worden verleend. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat van Target Fixings mag worden verwacht dat zij binnen afzienbare tijd die vrees nader onderbouwt, bijvoorbeeld door het doen van onderzoek in de eigen boekhouding.
Toepasselijk recht
4.3
Op deze zaak is het bewijsrecht van toepassing, inclusief artikel 843a Rv, zoals dat luidde voor 1 januari 2025 aangezien de dagvaarding in hoger beroep voor die datum is uitgebracht.
Spoedeisend belang
4.4
In een kort geding moet het hof altijd beoordelen of de partij die de voorlopige voorziening vraagt nog een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak van het hof. [geïntimeerden] c.s. hebben gesteld dat dit spoedeisend belang ontbreekt.
4.5
Het gaat in deze zaak om een voorlopige bewijsverrichting met het oog op een mogelijk nieuw bodemgeschil (of wijziging van eis in een van de lopende geschillen) dat strekt tot schadevergoeding of tot een verbod op het inbreuk maken op rechten van Target Fixings. Het valt niet zonder meer in te zien waarom Target Fixings gezien het doel van de inzagevordering, eerst een bodemprocedure had moeten instellen waarin de inzagevordering was opgenomen. Target Fixings had er ook voor kunnen kiezen om een verzoek met dezelfde inhoud als de huidige vordering in een verzoekschrift te doen, in welk geval de eis van spoedeisendheid niet zou zijn gesteld. Er mogen in dat licht geen al te hoge eisen aan de spoedeisendheid worden gesteld. Bovendien is de zaak aanhangig gemaakt binnen de termijn die de voorzieningenrechter op grond van artikel 730 Rv heeft bepaald in het verlof op grond waarvan het bewijsbeslag is gelegd.
4.6
Het hof verwerpt het bezwaar van [geïntimeerden] c.s. dat het verzoek wegens het ontbreken van spoedeisend belang moet worden afgewezen.
Geen schending artikel 21 Rv bij het verzoek tot het leggen van bewijsbeslag
4.7
[geïntimeerden] c.s. hebben als meest vergaande verweer aangevoerd dat Target Fixings bij het (tweede) beslagrekest onjuiste informatie zouden hebben verstrekt. Volgens [geïntimeerden] c.s. bevatten de mails die [geïntimeerde1] naar zijn privémail heeft doorgestuurd geen bedrijfsgeheimen wat Target Fixings had kunnen weten als zij beter onderzoek had gedaan naar de verzonden mails. Verder verwijzen zij naar een brief van hun advocaat van 24 april 2024 waarin een en ander is uitgelegd. Volgens [geïntimeerden] c.s. moet het hof wegens schending van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv het bewijsbeslag opheffen en de inzagevordering afwijzen.
4.8
Het hof verwerpt dit betoog. De brief van 24 april 2024 dateert van bijna drie maanden na het verzoekschrift en is niet relevant voor de vraag of Target Fixings op 30 januari 2024 de rechtbank al dan niet op het verkeerde been heeft gezet. Verder ligt in de eigen stellingen van [geïntimeerden] c.s. al besloten dat Target Fixings niet bewust de rechtbank verkeerd heeft voorgelicht. Hun stellingen komen er immers op neer dat [geïntimeerden] c.s. anders tegen de betekenis van doorgezonden mails aankijken dan Target Fixings en dat zij vinden dat Target Fixings beter onderzoek had moeten verrichten voordat zij het verzoek tot het leggen van bewijsbeslag in hebben gediend. Daarop ziet artikel 21 Rv niet.
Het toetsingskader van art. 843a Rv in kort geding
4.9
Art. 843a lid 1 Rv (oud) bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
4.1
Als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op de voet van art. 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Die maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser of verzoeker om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Die maatstaf biedt de rechter verder voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen.
4.11
De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van art. 843a Rv (oud) bij een gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal. [1]
Onrechtmatige concurrentie en inbreuk op bedrijfsgeheimen
4.12
Target Fixings heeft zich beroepen op een tweetal vormen van onrechtmatige daad die de rechtsbetrekking vormen op grond waarvan zij stelt recht te hebben op inzage. Het debat heeft zich toegespitst op onrechtmatige concurrentie, waaronder de stelling dat [geïntimeerden] c.s. bedrijfsgeheimen van Target Fixings heeft geschonden of dreigt te schenden. Het hof zal eerst die stellingen bespreken.
4.13
[geïntimeerde1] is gehouden aan een relatiebeding dat het hem gedurende twee jaar na einde verbiedt om actief klanten van Target Fixings te benaderen. Als [geïntimeerde1] dat beding heeft overtreden is sprake van een onrechtmatige daad. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben beiden verklaard dat zij niet actief klanten van Target Fixings hebben benaderd.
4.14
Target Fixings heeft op twee klanten gewezen die in dit verband relevant zouden zijn. De eerste is het bouwbedrijf dat als hoofdaannemer betrokken was bij het werk aan de woning aan de Schoolstraat, waarvoor [geïntimeerde1] op 4 april 2023 een offerte voor herstel van scheuren in het metselwerk had uitgebracht namens Target Fixings. Deze opdracht is uiteindelijk in september 2023 opgedragen aan [geïntimeerde3] B.V.
[geïntimeerden] c.s. hebben voldoende aannemelijk gemaakt, ondersteund met bewijsstukken, dat de betrokken aannemer - die een jarenlange relatie van [geïntimeerde1] was - geen vertrouwen meer had in de ontwikkelingen bij Target Fixings, dat [geïntimeerde1] hem begin juli 2023 had verwezen naar Target Fixings, dat de betrokken aannemer contact heeft gehad met de nieuwe leidinggevende bij Target Fixings en op 11 juli 2023 heeft aangeven geen gebruik meer te willen maken van de diensten van Target Fixings. Van actief benaderen van deze relatie door [geïntimeerde1] is geen sprake geweest.
4.15
Datzelfde geldt ook voor de tweede klant waarop Target Fixings heeft gewezen. Dit betreft de aannemer die betrokken was bij de renovatie van een achttal flats in de wijk Selwerd in Groningen. Bij de zevende flat had de heer Hall bepaald dat Target Fixings niet langer de (voorgeschreven) muurankers van het merk Fisher wilde leveren omdat dit geen eigen product van TFL was. De betrokken hoofdaannemer was hier niet tevreden over. De opdracht voor de achtste flat is aan [geïntimeerde3] B.V. gegeven, waarbij nog stukken per abuis naar het oude e-mailadres van [geïntimeerde1] bij Target Fixings zijn verzonden. Ook hier heeft Target Fixings niet aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde1] de klant heeft benaderd in weerwil van het relatiebeding, maar wijst het voorhanden bewijsmateriaal er veeleer op dat de klant naar [geïntimeerde3] B.V. is gegaan wegens onvrede met het handelen van Target Fixings rond de muurankers en veel vertrouwen had in [geïntimeerde1] . De handelwijze van Target Fixings wordt door de betrokken aannemer omschreven als ‘waardeloos geklier’.
4.16
Ter zitting bij het hof heeft de nieuwe leidinggevende van Target Fixings verklaard dat hij onderzoek heeft gedaan naar klanten van Target Fixings en dat één klant uit de provincie Groningen had aangegeven benaderd te zijn door [geïntimeerde1] . Deze klant zou geen verklaring willen afleggen. Verdere gegevens heeft Target Fixings niet willen verstrekken.
4.17
Het hof oordeelt dat deze mededeling – waarvan de juistheid door [geïntimeerden] c.s. is bestreden – onvoldoende is om daaruit een vermoeden van overtreding van het relatiebeding te kunnen destilleren.
4.18
Target Fixings heeft aangevoerd dat, ook zonder dat sprake is van overtreding van het relatiebeding, het [geïntimeerden] c.s. niet vrijstond om deze werkzaamheden uit te voeren omdat zij hebben geprofiteerd van de herstelplannen die [geïntimeerde1] voor de hiervoor besproken klanten heeft opgesteld toen hij nog in dienst was van Target Fixings. Volgens haar mocht [geïntimeerden] deze projecten alleen met toestemming van (en betaling van een vergoeding aan) Target Fixings uitvoeren.
4.19
Het hof is het daar niet mee eens. In het algemeen is het concurreren door ex-werknemers - zonder concurrentie of relatiebeding - met hun voormalige werkgever niet onrechtmatig. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist, vaak aangeduid als het Boogaard-Vesta criterium [2] namelijk dat sprake moet zijn van
  • i) het stelselmatig afbreken van
  • ii) het duurzame debiet van de voormalig werkgever dat de werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst heeft helpen opbouwen,
  • iii) met de hulpmiddelen die de werknemer daartoe vertrouwelijk van zijn voormalige werkgever ter beschikking kreeg.
4.2
[geïntimeerde1] heeft aangevoerd dat het bij de herstelplannen voor deze projecten ging om relatief simpele berekeningen, gebaseerd op algemene funderingstechniek. Het herstelplan voor de Schoolstraat is uiteindelijk in gewijzigde vorm uitgevoerd.
4.21
Het hof is van oordeel dat de sterke gelijkenis tussen de geoffreerde herstelplannen van Target Fixings en [geïntimeerde3] B.V. voor de Schoolstraat – in beide gevallen opgesteld door [geïntimeerde1] – in dit geval geen bijzondere omstandigheid oplevert die maakt dat sprake is van oneerlijke concurrentie. Ook voor de flat is Selwerd – waarbij is voortgeborduurd op de plannen voor de eerdere flats die al in het bezit van de hoofdaannemer waren – acht het hof niet aangetoond dat sprake is van oneerlijke concurrentie.
4.22
Evenmin heeft Target Fixings aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerden] c.s. onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van bedrijfsgeheimen van Target Fixings in de zin van artikel 2 lid 2 Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Al aangenomen dat in de bestanden die [geïntimeerde1] had gekopieerd zich ook bedrijfsgeheimen bevonden, zijn er geen aanwijzingen dat [geïntimeerden] c.s. daarvan gebruik hebben gemaakt om Target Fixings te beconcurreren of dat dat nog dreigt.
4.23
De slotsom is dat Target Fixings de rechtsbetrekking onrechtmatige daad wegens onrechtmatige concurrentie of schending van bedrijfsgeheimen van Target Fixings onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt, zodat de inzagevordering niet op die grond toewijsbaar is.
Geen inbreuk op auteursrecht van Target Fixings
4.24
Target Fixings hebben in eerste aanleg ook aangevoerd dat [geïntimeerden] c.s. inbreuk maken op haar auteursrecht en op haar databankenrecht. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Target Fixings haar beroep op een databankenrecht ingetrokken, zodat dat geen behandeling meer behoeft. Wel hebben zij hun beroep op schending van het auteursrecht gehandhaafd.
4.25
Target Fixings heeft aangevoerd dat het format (de wijze van opmaak) van de offertes van [geïntimeerden] is ontleend aan het door Target Fixings gebruikte format. Bij Target Fixings maakte [geïntimeerde2] de offertes op met gebruikmaking van het programma
Serif PagePluswaarvan [geïntimeerde2] ten behoeve van Target Fixings een licentie had aangeschaft. Ook [geïntimeerden] c.s. beschikt over een licentie. Target Fixings heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar een auteursrecht toekomt op de vlakverdeling en de gebruikte kaders bij offertes die [geïntimeerde2] met dit programma had gemaakt, waarbij ook nog opmerking verdient dat de kaders in de offertes van [geïntimeerden] c.s. een lijntje meer hebben. Dat dit format moet worden aangemerkt als een eigen intellectuele schepping van [geïntimeerde2] die zijn persoonlijkheid weerspiegelt [3] en waarvan vervolgens het auteursrecht op Target Fixings is overgegaan, is niet aannemelijk gemaakt. Datzelfde geldt voor zover [geïntimeerde2] in offertes namens [geïntimeerde3] B.V. soortgelijke frases heeft opgenomen als hij gebruikte in offertes die hij namens Target Fixings heeft opgesteld.
4.26
Ook op de grondslag van inbreuk op rechten van intellectuele eigendom van Target Fixings in de inzagevordering niet toewijsbaar.
De inzagevordering is niet toewijsbaar
4.27
Beide rechtsbetrekkingen die Target Fixings heeft gesteld op grond waarvan inzage geboden zou zijn, zijn in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt. De grieven die daarop betrekking hebben, falen, zodat de overige grieven van Target Fixings geen bespreking behoeven. Het hoger beroep van Target Fixings treft geen doel. De inzagevordering is terecht afgewezen.
De vordering tot opheffing van het beslag
4.28
Target Fixings heeft in de periode van ruim zes maanden tussen het moment van wijzen van het vonnis van de voorzieningenrechter en de mondelinge behandeling bij het hof, ondanks een onderzoek naar haar administratie en haar klantenbestand, niet aannemelijk kunnen maken dat [geïntimeerden] c.s. zich aan oneerlijke concurrentie schuldig hebben gemaakt. Het enige resultaat van dat onderzoek was de hiervoor onder 4.16 genoemde vage mededeling.
4.29
Het hof is van oordeel dat er nu geen reden is om het beslag nog langer te laten rusten en zal de opheffing daarvan bevelen.
4.3
Het incidenteel hoger beroep treft doel.
De conclusie
4.31
Het hoger beroep van Target Fixings slaagt niet. Het hof zal het vonnis, voor zover in conventie gewezen, bekrachtigen en Target Fixings in de kosten van het hoger beroep veroordelen. [geïntimeerden] c.s. hebben verzocht om een proceskostenveroordeling op grond van artikel 1019h Rv. Het hof zal dat verzoek afwijzen omdat geen proceskostenoverzicht is ingediend en omdat in hoger beroep het auteursrechtelijke deel zeer ondergeschikt was en alleen tijdens de mondelinge behandeling nog (zeer beperkt) aan de orde is geweest. Het hof zal de proceskosten, aan de hand van het ‘gewone’ liquidatietarief begroten op 2 punten naar tarief II.
4.32
In incidenteel hoger beroep zal het hof het vonnis, voor zover in reconventie gewezen, vernietigen en het bewijsbeslag alsnog opheffen. Target Fixings zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten worden veroordeeld, te begroten aan de hand van het liquidatietarief. Voor wat betreft de eerste aanleg zal het hof deze begroten op € 553,50 (de helft van het salaris voor een gemiddeld kort geding aangezien de vordering voortvloeit uit het verweer) en in hoger beroep op 1 punt naar tarief II.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
4.33
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 mei 2024, voor zover in conventie gewezen;
5.2
vernietigt dat vonnis voor zover in reconventie gewezen en beslist als volgt:
5.3
heft op het op 21 maart 2024 onder [geïntimeerden] c.s. gelegde bewijsbeslag;
5.4
veroordeelt Target Fixings tot betaling aan [geïntimeerden] c.s. van € 553,50 aan salaris advocaat voor de procedure in reconventie tot aan de uitspraak van de rechtbank;
en tot betaling van € 798,- aan voorschotten en € 3.642 aan salaris van de advocaat van Target Fixings (3 procespunten x appeltarief II) voor de procedure in hoger beroep tot aan dit arrest;
5.5
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
5.6
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, S. Kropman en M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251.
2.Ontleend aan HR 9 december 1955, ECLI:NL:HR:1955:47; zie hierover de conclusie van AG de Bock van 20 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1396 onder 4.1 en volgende.
3.HvJ EU 12 september 2019, ECLI:EU:C:2019:721 (Cofemel – G-Star Raw).