ECLI:NL:GHARL:2025:942

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
P24-338
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de rechtbank inzake terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege

Op 20 februari 2025 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak van een terbeschikkinggestelde die eerder door de rechtbank Den Haag was veroordeeld tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met voorwaarden. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1994, was op 22 augustus 2023 aangehouden voor het bezit van een vuurwapen en kinderporno. De rechtbank had op 24 september 2024 besloten dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege moest worden verpleegd. De terbeschikkinggestelde en de officier van justitie hadden hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd, maar oordeelde dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege moet worden verpleegd, omdat de veiligheid van anderen dat eist. Het hof oordeelde dat de terbeschikkinggestelde essentiële voorwaarden niet had nageleefd en dat de behandelinterventies binnen het huidige kader waren uitgeput. De reclassering had geadviseerd om de terbeschikkinggestelde van overheidswege te laten verplegen, gezien zijn beperkte leerbaarheid en het gebrek aan openheid naar de reclassering. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard en de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevolen.

Uitspraak

TBS P24/338
Beslissing van 20 februari 2025
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
verblijvende in de penitentiaire inrichting [PI] ,
verder te noemen: de terbeschikkinggestelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 24 september 2024. Deze beslissing houdt in het bevel dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 27 september 2024 waarbij de terbeschikkinggestelde beroep heeft ingesteld;
- de aanvullende informatie van GGZ [instelling] van 20 januari 2025.
Het hof heeft ter zitting van 6 februari 2025 gehoord de advocaat-generaal, mr. R. Segerink, en via een videoverbinding de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J. Vroegindeweij, advocaat te Katwijk aan Zee. Tevens is ter zitting als deskundige gehoord A.P. Mayer, als toezichthouder verbonden aan GGZ [instelling] .

Overwegingen

Het standpunt van de deskundige
De reclassering blijft bij het advies alsnog de verpleging van overheidswege te bevelen.
De terbeschikkinggestelde is op 22 augustus 2023 aangehouden in verband met het bezit van een vuurwapen en een telefoon met kinderpornografische afbeeldingen. Hij is daarvoor op 10 mei 2024 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en (een gemaximeerde) terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, dus er is nog geen sprake van een onherroepelijke veroordeling. Maar ook als er nog geen sprake zou zijn van een veroordeling in verband met de verdenking van de nieuwe strafbare feiten, ziet de reclassering geen mogelijkheden meer het toezicht voort te zetten binnen een kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering dacht dat het goed ging met de terbeschikkinggestelde, en dat hij zijn focus gericht had op positieve doelen, totdat hij op 22 augustus 2023 werd aangehouden. Ongeacht wat de reden is van het bezit van onder meer dat vuurwapen, heeft de terbeschikkinggestelde hierover geen openheid van zaken gegeven. Op die manier is het niet mogelijk goed toezicht te houden.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie
niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot alsnog verplegen van overheidswege, omdat deze te laat is ingediend. Op 17 januari 2023 is de terbeschikkingstelling in de onderhavige zaak voor de laatste keer verlengd voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf 4 januari 2023. Op grond van artikel 6:6:11 lid 2 Wetboek van Strafvordering had de officier van justitie uiterlijk 4 september 2023 een vordering tot omzetting kunnen indienen. Nu de vordering dateert van 20 juni 2024 is dit te laat.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Daartoe heeft de raadsman naar voren gebracht dat het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729) analoog moet worden toegepast, wat betekent dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden niet kan worden omgezet naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zolang de nieuwe strafzaak nog niet onherroepelijk is. Bovendien heeft de terbeschikkinggestelde wel degelijk openheid van zaken gegeven aan de reclassering, voor zover mogelijk gelet op zijn geheimhoudingsverplichting, omdat hij melding heeft gemaakt van zijn contact met het TCI. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht – indien de terbeschikkingstelling toch zou worden omgezet – te bepalen dat de verpleging van overheidswege is gemaximeerd tot vier jaar, omdat de terbeschikkingstelling die door de rechtbank is opgelegd in de nieuwe strafzaak ook is gemaximeerd tot vier jaar.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank, omdat de vordering – mede gelet op het bepaalde in artikel 6:1:19 van het Wetboek van Strafvordering – wel degelijk tijdig is ingediend. Duidelijk is dat de terbeschikkinggestelde voorwaarden heeft overtreden. Hij heeft onvoldoende openheid van zaken gegeven en hij is door de rechtbank veroordeeld wegens nieuwe strafbare feiten. Volgens de deskundige van de reclassering zijn de behandelinterventies uitgeput. Er zijn geen alternatieve mogelijkheden. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist een omzetting. De beslissing van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen.
Ontvankelijkheid
In de onderhavige zaak is de terbeschikkinggestelde door de rechtbank Den Haag op 25 oktober 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De terbeschikkingstelling is gestart op 4 januari 2019. Op 17 januari 2023 heeft de rechtbank Den Haag laatstelijk de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd.
De terbeschikkinggestelde is op 22 augustus 2023 aangehouden in verband met het voorhanden hebben van een vuurwapen. Voor dit feit is hij vervolgens in verzekering gesteld, waarna de voorlopige hechtenis is bevolen. Blijkens de stukken in het dossier is de terbeschikkinggestelde op 10 mei 2024 door de rechtbank Den Haag veroordeeld ter zake van het aanwezig hebben van een omgebouwde alarmrevolver met munitie (pleegdatum 21 augustus 2023) en het bezit van kinderporno (pleegdata oktober 2021 tot en met augustus 2023) (strafzaak met parketnummer 09/210598-23). Aan hem is voor deze feiten een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van één jaar met aftrek van voorarrest en de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Overwogen is door de rechtbank dat geen sprake is van misdrijven die gericht zijn tegen of een gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de maatregel de periode van vier jaar niet te boven kan gaan.
Voornoemde beslissing is niet onherroepelijk, nu er hoger beroep is ingesteld tegen dit vonnis. Op dit hoger beroep is nog niet beslist, terwijl de voorlopige hechtenis in die zaak voortduurt. De terbeschikkinggestelde is derhalve sinds 22 augustus 2023 uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid ontnomen.
Op grond van artikel 6:1:19, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering loopt de termijn van de terbeschikkingstelling met voorwaarden niet gedurende de tijd dat de terbeschikkinggestelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. De terbeschikkingstelling zelf blijft bestaan, maar de executie wordt tijdelijk – namelijk voor de duur van de detentie uit anderen hoofde – opgeschort. De laatste verlenging van de terbeschikkingstelling (gegeven op 17 januari 2023) is – met terugwerkende kracht – ingegaan op 4 januari 2023, en duurt voort totdat een jaar, te vermeerderen met de tijd die de terbeschikkinggestelde uit anderen hoofde in detentie heeft doorgebracht, zal zijn verstreken. Op grond van het bepaalde in artikel 6:6:10, eerste lid, onder e van het Wetboek van Strafvordering kan dus worden gevorderd en beslist dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof is derhalve van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vordering tot alsnog verplegen van overheidswege.
Verpleging van overheidswege
De reclassering en de externe deskundigen hebben in diverse rapportages vanaf januari 2024 geadviseerd de terbeschikkinggestelde (alsnog) van overheidswege te laten verplegen. De reclassering heeft in dat verband gewezen op de verdenking en veroordeling in eerste aanleg ter zake van nieuwe strafbare feiten. Daarnaast heeft de reclassering naar voren gebracht dat de terbeschikkinggestelde meer baat heeft bij een strakker kader met meer structuur en begeleiding, gezien zijn beperkte leerbaarheid, en gezien het feit dat hij heeft laten zien dat hij niet in staat is om goede keuzes te maken wanneer hij hierin onvoldoende wordt ondersteund. Gezien de inzet die is gepleegd gedurende de terbeschikkingstelling met voorwaarden, zijn de mogelijkheden binnen dit kader uitgeput.
In de aanvullende informatie ten behoeve van het hoger beroep en in de ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep gegeven toelichting heeft de reclassering het advies om de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege te laten verplegen gehandhaafd.
Volgens artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder e, van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter bevelen dat een terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd als een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist.
Analoge toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729) – zoals door de raadsman betoogd – is naar het oordeel van het hof niet aan de orde.
Op grond van de stukken en de andere omstandigheden die op de zitting naar voren zijn gekomen stelt het hof vast dat de terbeschikkinggestelde essentiële voorwaarden niet heeft nageleefd. De terbeschikkinggestelde heeft ter zitting verklaard op 22 augustus 2023 inderdaad een vuurwapen bij zich te hebben gehad en dat niet tegen de reclassering te hebben verteld. Uit het rapport van de reclassering en hetgeen de deskundige ter zitting in aanvulling hierop naar voren heeft gebracht komt ook naar voren dat de terbeschikkinggestelde de afgelopen periode in zijn contacten met de reclassering niet de openheid heeft geboden die van hem mocht worden verwacht.
Het hof acht een dwingend behandelkader geboden omdat de behandelinterventies binnen het huidige kader zijn uitgeput en dit kader te weinig invloed heeft gehad op het handelen van de terbeschikkinggestelde en de keuzes die hij heeft gemaakt.
Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging van overheidswege eist. Het hof zal daarom bevelen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.
Afwijzing verzoek
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag, van 25 oktober 2018 is aan de terbeschikkinggestelde de maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd ter zake van tweemaal brandstichting, waarvan een met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en de ander alleen met gemeen gevaar voor goederen, en tweemaal diefstal. De rechtbank heeft overwogen – met inachtneming van artikel 359 lid 7 van het Wetboek van Strafvordering – dat ten aanzien van één van de brandstichtingen sprake is van een misdrijf dat gericht was tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals vermeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Volgens vaste jurisprudentie, komt dan aan de verlengingsrechter niet de bevoegdheid toe om zich (opnieuw) uit te laten over het al dan niet gemaximeerd zijn van de terbeschikkingstelling. Het verzoek van de raadsman om alsnog te bepalen dat er sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling wordt dan ook afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigtde beslissing waarvan beroep met betrekking tot de terbeschikkinggestelde,
[terbeschikkinggestelde] .
Beveeltdat de terbeschikkinggestelde
alsnogvan overheidswege zal worden
verpleegd;
Wijst afhetgeen meer of anders is gevorderd of verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. W.A. Holland, raadsheren,
en drs. A.W.T.M. Vissers en dr. W.J. Canton, raden,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Zandt, griffier,
en op 20 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.