ECLI:NL:GHARL:2025:972

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
24/444
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van onroerende zaak en aanslag onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak, gelegen op [adres1] te [woonplaats], door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De heffingsambtenaar had de waarde per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 1.432.000, met een bijbehorende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) van € 1.032,47. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde, maar de heffingsambtenaar wel opdroeg het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de heffingsambtenaar heeft voorgesteld om de KODUVL factoren te verlagen, wat resulteerde in een verlaging van de waarde van de onroerende zaak met € 130.000. Uiteindelijk is overeengekomen dat de WOZ-waarde wordt verminderd naar € 1.302.000 en dat de aanslag OZB dienovereenkomstig wordt aangepast. Tevens is de heffingsambtenaar verplicht om het griffierecht en de kosten van het deskundigenrapport te vergoeden. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, behoudens de beslissing over het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/444
uitspraakdatum: 18 februari 2025
Uitspraak van de drieëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2024, nummer UTR 22/5236, ECLI:NL:RBMNE:2024:16, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2021 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 1.432.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op
€ 1.032,47.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar wel de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door de taxateur [naam2] .

2.Feiten

De woning is een vrijstaande woning gebouwd in 1890 met bijgebouwen. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 425 m². De woning is gelegen op een perceel van 1.200 m².
3.
Geschil
In geschil is of de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting, gelet op de toestand van de woning, zoals dit onder andere blijkt uit de door belanghebbende overgelegde foto’s en zijn toelichting hierop ter zitting, voorgesteld de KODUVL factoren te verlagen in die zin dat de voorzieningen en het onderhoud worden verlaagd van factor 3 (gemiddeld) naar factor 2 (matig) en dat daardoor de waarde van de onroerende zaak, op basis van de in hoger beroep door de heffingsambtenaar overgelegde matrix, met afgerond totaal € 130.000 wordt verlaagd. De heffingsambtenaar heeft hierbij aangegeven dat de correctie van de factoren voor het onderhoud en de voorzieningen ook geldt voor de volgende jaren. Belanghebbende heeft hiermee ingestemd.
4.2.
Ter zitting bij het Hof hebben partijen een compromis bereikt. Zij zijn het navolgende overeengekomen.
  • De vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2021 zal worden verminderd naar € 1.302.000;
  • De aanslag OZB zal dienovereenkomstig worden verminderd;
  • De heffingsambtenaar vergoedt het door belanghebbende betaalde griffierecht in hoger beroep van € 138;
  • De heffingsambtenaar vergoedt de kosten van het deskundigenrapport van Woningdiagnose van € 308,55.
4.3.
Het Hof zal overeenkomstig het door partijen gesloten compromis beslissen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten, overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen vast.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing over het griffierecht,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] tot € 1.302.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 308,55,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 138 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 18 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
H. de Jong J.M.W. van de Sande
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.