ECLI:NL:GHARN:1994:AA4035

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 mei 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
931706
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Matthijssen
  • N.Th. Wagener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over winst uit raadslidmaatschap en zelfstandig beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof te Arnhem op 20 mei 1994 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil. De belanghebbende, E.R. van de Wetering-Dirksen, heeft in beroep verzocht om vermindering van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1990. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ¦ 53.786,--, terwijl de belanghebbende stelde dat haar belastbaar inkomen ¦ 44.452,-- moest zijn, rekening houdend met een belastingvrije som. De belanghebbende was in 1990 zowel zelfstandig reflexzonetherapeute als lid van de gemeenteraad van Arnhem. Het geschil draaide om de vraag of de opbrengsten uit het raadslidmaatschap als winst uit een zelfstandig beroep konden worden aangemerkt, en of de tijd die aan politieke activiteiten werd besteed, meetelde voor de zelfstandigenaftrek. Het hof oordeelde dat de baten uit het raadslidmaatschap niet als winst uit een zelfstandig beroep konden worden gezien. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

G E R E C H T S H O F
A R N H E M
BELASTINGKAMER
Nr. 931706
Het gerechtshof te Arnhem, vijfde enkelvoudige belastingkamer;
Gezien het beroepschrift van E.R. van de Wetering-Dirksen, wonende te Arnhem, ingekomen op 28 juli 1993 en gericht tegen de uitspraak d.d. 4 juni 1993 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen Arnhem op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting;
Gezien de overige stukken, waaronder de door belanghebbendes gemachtigde overgelegde notities van zijn bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, het proces-verbaal van de door het hof op 9 februari 1994 gedane mondelinge uitspraak en een schriftelijk verzoek van belanghebbende de mondelinge uitspraak door een schriftelijke te vervangen;
Gehoord ter zitting van 26 januari 1994 te Arnhem
mr. R.D.L. Jansonius, belastingadviseur te Oosterbeek, als gemachtigde van belanghebbende, belanghebbende zelf, alsmede de inspecteur voornoemd;
Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 53.786,-- met inachtneming van een belastingvrije som van ¦ 4.568,--, is gehandhaafd;
Overwegende, dat belanghebbende in beroep vermindering van de aanslag verzoekt tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 44.452,-- met inachtneming van dezelfde belastingvrije som, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak;
Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:
1.1. Belanghebbende heeft zich in 1990 als zelfstandig reflexzonetherapeute gevestigd (netto-opbrengst praktijk, negatief, ¦ 3.808,30). Tevens heeft zij in dat jaar zitting genomen in de gemeenteraad van Arnhem nadat zij bij de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar, tegen haar verwachting, was verkozen (netto-opbrengst raadslidmaatschap ¦ 15.020,--).
1.2. Doordat belanghebbende in 1990 veel tijd aan haar politieke activiteiten heeft besteed, voldoet zij voor dat jaar niet aan het urencriterium voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek, tenzij de aan het raadslidmaatschap bestede uren in dat verband mogen worden meegeteld.
1.3. Doordat belanghebbende in 1990 veel tijd aan haar politieke activiteiten heeft besteed, is de praktijkopbrengst in dat jaar, mede door aanloopkosten, negatief. Dotatie aan de fiscale oudedagsreserve komt mitsdien niet aan de orde, tenzij de opbrengst van het raadslidmaatschap als winst uit onderneming wordt aangemerkt.
1.4. Niet in geschil is dat belanghebbende als reflexzonetherapeute in 1990 een zelfstandig beroep in de zin van artikel 6, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) uitoefende.
1.5. Partijen zijn het erover eens dat het belastbaar inkomen op het juiste bedrag is vastgesteld indien het standpunt van de inspecteur in deze procedure juist is en dat het belastbaar inkomen op ¦ 44.452,-- moet worden vastgesteld indien belanghebbendes primaire of subsidiaire standpunt juist is;
Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft
of belanghebbende in 1990 als lid van de gemeenteraad winst uit een zelfstandig beroep heeft genoten en, zo neen,
of de opbrengst van het raadslidmaatschap respectievelijk de aan het raadslidmaatschap bestede uren behoorden tot de winst uit de door belanghebbende uitgeoefende praktijk respectievelijk tot de uren welke in beslag werden genomen door het voor eigen rekening drijven van een onderneming (artikel 44 m van de Wet);
Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - geen nieuwe zijn toegevoegd;
Overwegende omtrent het geschil:
2.1. De baten die belanghebbende geniet uit hoofde van haar lidmaatschap van de gemeenteraad van Arnhem vormen voor haar inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet.
2.2. Belanghebbendes stelling dat de onder punt 2.1. bedoelde baten voor de toepassing van de bepalingen van de Wet moeten worden gezien als winst uit een zelfstandig door belanghebbende uitgeoefend beroep dan wel als een vergoeding voor gederfde winst uit belanghebbendes zelfstandig uitgeoefende praktijk als reflexzonetherapeute kan niet als juist worden aanvaard. Het recht op vergoeding is niet afhankelijk van het door het raadslid uitgeoefende beroep.
2.3. Aan het onder punt 2.2. gegeven oordeel doet niet af dat bij de vaststelling van de zogenaamde primaire component van de materi-ële rechtspositie van raadsleden de bedoeling heeft voorgezeten de raadsleden compensatie te bieden voor (mogelijk) gederfde inkomsten.
2.4. Ook hetgeen belanghebbende overigens aanvoert kan haar niet baten.
2.5. Niet in geschil is dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld, indien wordt uitgegaan van de juistheid van het onder punt 2.1. gegeven oordeel. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling acht het hof geen termen aanwezig;
Recht doende:
Bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan op te Arnhem
door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vijfde
enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid
van Wagener als griffier.
(N.Th. Wagener) (T.J. Matthijssen)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
(Zie ook arrest HR nummer 30491 (red.)]