ECLI:NL:GHARN:1995:AA4674

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 februari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
940688
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.C. Smit
  • J.L.M. Egberts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen belastingaanslag na diefstal van auto en eigendomsoverdracht aan verzekeraar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 februari 1995 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, aangeduid als X, in beroep ging tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep was gericht tegen een uitnodiging tot betaling van bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's en omzetbelasting, die voortvloeide uit de eigendomsoverdracht van een gestolen auto aan de verzekeraar. De auto, een Porsche, was op 4 maart 1992 als verhuisgoed met een voorwaardelijke vrijstelling aangegeven, maar werd op 7 of 8 mei 1992 gestolen. Belanghebbende ontving een schadevergoeding van f 170.000 van de verzekeraar na de overdracht van de auto.

De inspecteur stelde dat belanghebbende belasting verschuldigd was, omdat de auto na de diefstal weer in het vrije verkeer was gekomen. Tijdens de zitting op 6 september 1994 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur hun standpunten naar voren brachten. Belanghebbende betoogde dat de overdracht aan de verzekeraar niet uit vrije wil was geschied en dat er geen sprake was van een actieve handeling, terwijl de inspecteur stelde dat belanghebbende nalatig was geweest en dat de belasting alsnog geheven moest worden.

Het hof oordeelde dat de eigendomsoverdracht aan de verzekeraar als een overdracht onder bezwarende titel moest worden beschouwd, ondanks de diefstal. Het hof bevestigde het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende de belasting verschuldigd was, omdat zij niet had voldaan aan de voorwaarden voor de vrijstelling. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en afschriften werden op dezelfde dag verzonden.

Uitspraak

G E R E C H T S H O F
A R N H E M
BELASTINGKAMER
Nr. 940688
Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer;
Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 8 april 1994 en gericht tegen de uitspraak d.d. 1 maart 1994 van de inspecteur van de Belastingdienst/ Douane district *P inzake het bezwaar van belanghebbende tegen de bedragen van f * aan bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's en van f * aan omzetbelasting die zijn vermeld in de haar gedane uitnodiging tot betaling d.d. 13 oktober 1993, nummer Inv. *;
Gezien de overige stukken, waaronder het proces-verbaal van de door het hof ter na te noemen zitting gedane mondelinge uitspraak en een schriftelijk verzoek van belanghebbendes gemachtigde de mondelinge uitspraak door een schriftelijke te vervangen;
Gehoord ter zitting van 6 september 1994 te Arnhem belanghebbendes gemachtigde *A, alsmede de inspecteur voornoemd bijgestaan door de op zijn eenheid werkzame *B;
Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde uitnodiging tot betaling is gehandhaafd;
Overwegende, dat belanghebbende in beroep verzoekt de uitnodiging tot betaling te vernietigen, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak;
Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:
(1.1) Op 4 maart 1992 heeft belanghebbende een auto, een in 1990 gebouwde Porsche, als verhuisgoed met een voorwaardelijke vrijstelling ten invoer aangegeven.
(1.2) De auto is belanghebbende op 7 of 8 mei 1992 ontstolen.
(1.3) In juli 1992 heeft belanghebbende de auto aan haar verzekeraar in eigendom overgedragen en daartegenover een uitkering van f 170.000,-- ontvangen. De inspecteur heeft onweersproken aangevoerd dat aan belanghebbende de marktwaarde van de auto inclusief belasting is vergoed. De verzekeraar heeft de auto nadat deze in goede staat was opgespoord, voor of op 19 oktober 1992 aan een derde verkocht. Het is noch gesteld noch aannemelijk geworden dat de auto is ge-ëxporteerd;
Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de inspecteur terecht het standpunt inneemt dat belanghebbende de in de uitnodiging tot betaling vermelde belastingbedragen verschuldigd is geworden;
Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd:
Namens belanghebbende:
(2.1) Van belang is de vraag hoe het begrip 'overdracht' in artikel 7, eerste lid, van de EEG-verordening 918/83 moet worden ge-ïnterpreteerd. Om te kunnen spreken van overdracht moet er een actieve handeling zijn. In dit geval ontbreekt het actieve element. De akte van eigendomsoverdracht heeft geen zelfstandige betekenis. De overdracht van de auto aan de verzekeraar na de diefstal is niet uit vrije wil geschied, maar om verzekerd te zijn van de uitkering van de verzekeraar. Belanghebbende heeft niet bewust de auto in het vrije verkeer willen brengen.
(2.2) De melding vooraf aan de bevoegde autoriteiten van de overdracht is ten onrechte achterwege gebleven. Een melding had echter geen verschil gemaakt. De auto is pas na 3 maanden weer in het vrije verkeer gekomen. Op het moment van melding was niet voorzienbaar dat de auto weer in het vrije verkeer zou komen en had de belastingdienst op grond van de hardheidsclausule naar alle waarschijnlijkheid besloten geen belasting te heffen.
(2.3) De stelling van de inspecteur dat het zevende lid van artikel 91 RVBI slechts geldt indien op verzoek van belanghebbende toestemming was verleend, is op zichzelf juist.
(2.4) Het argument van de inspecteur dat de onvrijwillige diefstal geen bijzondere omstandigheid in de zin van het zevende lid van artikel 91 RVBI oplevert, omdat de auto niet teloor is gegaan, en - naar achteraf gebleken is - weer in het vrije verkeer terecht is gekomen, is niet juist.
(2.5) Nu het evenbedoelde actieve element ontbreekt, is er geen misbruik in de zin van artikel 123, tweede lid, van de Wet inzake de douane. Dit artikel is niet voor het geval van diefstal geschreven.
(2.6) Hij betwist dat belanghebbende in ernstige mate haar zorgplicht heeft veronachtzaamd. De uitkering van de verzekering wijst erop dat er geen verwijtbaarheid was. Er kan hoogstens van een geringe mate van verwijtbaarheid worden gesproken.
Door de inspecteur:
(3.1) Gelet op de feiten concludeert hij dat belanghebbende nalatig is geweest. Zij heeft geen goede zorg betracht.
(3.2) De verzekeraar wenst in dit soort gevallen de overdracht van de auto voor het geval deze weer boven water komt.
(3.3) De verzekeraar heeft belanghebbende uitbetaald naar de waarde in het economische verkeer van de auto inclusief belasting die belanghebbende niet had betaald. Het is redelijk dat die belasting vervolgens wordt geheven.
(3.4) De verzekeringsmaatschappij heeft de belastingdienst per fax op de hoogte gesteld van de betaling aan belanghebbende. Ook na een melding door belanghebbende zou derhalve belasting van haar zijn geheven.
(3.5) Om artikel 123, tweede lid, van de Wet inzake de douane in werking te doen treden is misbruik niet nodig. Dit artikel is van toepassing indien, zoals in dit geval, niet langer aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan;
Overwegende omtrent het geschil:
(4.1) De onder (1.3) bedoelde eigendomsoverdracht van de auto is aan te merken als een overdracht onder bezwarende titel bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de EEG-verordening 918/83. Daaraan doen belanghebbendes stellingen dat de diefstal niet als zodanige overdracht is te beschouwen en dat de overdracht aan de verzekeraar na de diefstal niet uit vrije wil is geschied, niet af. Belanghebbende heeft de bevoegde autoriteiten niet vooraf van de overdracht aan de verzekeraar in kennis gesteld, zodat het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende in strijd met gemeld voorschrift heeft gehandeld, juist is.
(4.2) Belanghebbende kan zich niet met vrucht op artikel 91, zevende lid, van de Regeling vrijstellingen belastingen bij invoer beroepen, omdat de toepassing van de hardheidsclausule niet ter beoordeling van de belastingrechter staat; bovendien heeft belanghebbende niet het in het voorschrift bedoelde verzoek gedaan en ontbreken in dit geval waarin aan belanghebbende de marktwaarde inclusief belasting is vergoed en de auto in het vrije verkeer is terechtgekomen, de in het voorschrift bedoelde bijzondere omstandigheden.
(4.3) De inspecteur neemt terecht het standpunt in dat belanghebbende de belastingen op grond van het niet-naleven van de aan de vrijstelling verbonden voorwaarden, verschuldigd is geworden.
(4.4) Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken;
Recht doende:
Bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan op 16 februari 1995 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.
(J.L.M. Egberts) (D.C. Smit)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 februari 1995.
[Zie ook arrest HR nummer 31069 (red.)]