G E R E C H T S H O F
A R N H E M
Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer;
Gezien het beroepschrift van de naamloze vennootschap
N.V. X, gevestigd te *Z, ingekomen op 17 november 1992 en gericht tegen de uitspraak d.d. 30 september 1992 van het hoofd afdeling Belastingen van de gemeente Nijmegen (hierna: de ambtenaar) op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1989 opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen met betrekking tot de onroerende zaak, plaatselijk bekend als *a-weg 1 (elektriciteitscentrale *b);
Gezien de overige stukken, waaronder een afschrift van
de Verordening onroerend-goedbelastingen 1988 van de gemeente Nijmegen, vastgesteld op 15 december 1987 en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 mei 1988, nummer 34 (hierna: de Verordening), de door gemachtigden van partijen overgelegde notities van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien en een ter zitting overgelegde set van 27 kleurenfoto's plus drie brochures welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, alsmede een briefwisseling met partijen naar aanleiding van door het hof bij de ambtenaar ingewonnen schriftelijke inlichtingen ten aanzien waarvan het bepaalde in de artikelen 14, eerste lid, onder 2e, en
16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden;
Gehoord ter zitting van 20 januari 1994 te Arnhem
*A, alsgemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld door diens kantoorgenoot *B en door*C, hoofd bureau financi-ële zaken van belanghebbende, alsmede, als gemachtigde van de ambtenaar voornoemd, *D, tot bijstand vergezeld door diens kantoorgenoot *E en door *F, taxateur, in dienst van de gemeente Nijmegen;
Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslagen zijn verminderd tot bedragen, berekend naar een heffingsgrondslag van f b;
Overwegende, dat belanghebbende in beroep verdere vermindering van de aanslagen verzoekt tot bedragen, berekend naar een heffingsgrondslag van f d, terwijl de ambtenaar concludeert tot vermindering van de aanslagen tot bedragen berekend naar een heffingsgrondslag van f c;
Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:
1.1. Belanghebbende is als eigenaar en gebruiker van de elektriciteitscentrale *b te *R in de heffing van de onroerende-zaakbelastingen betrokken. Het betreft één complex in de zin van artikel 2, lid 1, onderdeel d, van de Verordening.
1.2. Op 1 januari 1989 bestond het complex onder meer uit (opsomming volgens punt 4 van het beroepschrift):
- 1 gebouw met ketelhuis, machinezaal, 2 electrofilterunits, chemische-waterreinigingsunit en schoorsteen;
- 1 gebouw met 2 ketelhuizen, machinezaal, bedieningsgebouw, voedingspompenunit, waterreingingsunit,
schoorstenen, werkplaats, magazijn en dienstruimten;
- 1 vliegastransportgebouw;
- 1 olietransportgebouw;
- 1 koelwatergebouw;
- 2 gasreduceerstations;
- 1 bedieningsgebouw kolentransport;
- 2 schoorstenen;
- 1 garagewerkplaats met rijwielberging;
- 1 garage en garageboxen;
- 1 brandweergebouw;
- 1 gereedschapsberging;
- 1 portiersloge;
- 3 schakelgebouwen;
- 1 oliepompengebouw;
- 5 olie-opslagtanks;
- 1 gasflessenopslag;
- 1 rioolgemaal;
- 1 koelwaterpompengebouw;
- 1 slakkengebouw;
- 1 vliegassilogebouw met bedieningsgebouw;
- 1 compressorgebouw;
Elk gebouw bevat de voor zijn taak benodigde werktuigbouwkundige installaties en inventaris.
1.3.1. De ambtenaar heeft de heffingsgrondslag gesteld op
de gecorrigeerde vervangingswaarde, welke, volgens
een door de ambtenaar overgelegd taxatierapport d.d.
29 september 1992 f b bedraagt (waardepeildatum 1 januari 1986).
1.3.2. De ambtenaar concludeert in zijn vertoogschrift (bladzijde 14, punt 25, respectievelijk bladzijde 24, punt 29.6) nader tot vermindering van de gecorrigeerde vervangingswaarde met f 27.000.000,-- respectievelijk f 2.000.000,-- tot f c, aangezien naar haar oordeel de in de centrale bedieningskamer opgestelde apparatuur ter waarde van f 27.000.000,-- alsnog onder de werktuigenvrijstelling kan worden gebracht en een kraan alsmede een montagekraan ter waarde van in totaal f 2.000.000,-- als roerende zaken zijn te beschouwen.
1.4. Belanghebbende is van mening dat de ambtenaar de waarde van de verrijdbare havenkranen ten onrechte in de heffingsgrondslag heeft begrepen omdat deze als roerende zaken zouden zijn te beschouwen (belanghebbende doelt hier op andere kranen dan die welke onder 1.3.2. zijn bedoeld).
1.5. Belanghebbende is verder van mening dat op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 2, tweede volzin van de Verordening (de zogenaamde werktuigenvrijstelling) bij het vaststellen van de heffingsgrondslag buiten aanmerking dient te blijven de waarde van de volgende onderdelen van het complex (bijlage 3 bij het beroepschrift):
- bedieningszaal
- mobilofoon/portofoon-installatie
2. Brandstofopslag en -transport
- kolentransportinrichtingen
- kolentransportbanen (omkasting)
- kolenbereidingsinstallaties
- olietransportinrichting
- olie-opslag
- olie-opvangbakken
- (haven)loskranen
- opwerpinstallaties
- vliegastransport- en verlaadinstallaties
4. Inrichtingen voor stoomproductie
- stoomketelinstallaties inclusief statief
- stoomomvormers
- stoom- en condensaatleidingen
- meet- en regelinstallaties
- voeding waterreservoirs
- gasturbine
- uitlaatgassenketel
- luchtventilatoren
- roestblaasinrichtingen
- stoom, voedingwater-, uitblaas- en bypass-leidingen
- overige leidingen
- gti-hulpstroomvoorziening
- turbo-generatorinstallaties
- condensaatreinigingsinstallaties
- gasturbine-installaties
- hulpapparatuur turbo-generatoren (olievoorziening),
H2-installaties, voorwarmers, vacuuminstallaties enz.)
- meet- en regelapparatuur
- kraan + montagekraan machinezaal
- voedingpompinstallatie
- gti-waterreiniging
- hulpketels
- brandblusinstallaties (gebouw)
- brandblusinstallaties (machines)
- opslag gassen en andere hulpstoffen
- noodstroomvoorzieningen
- drukluchtinstallaties
- rookgasontzwavelingsinstallaties
- koelwatervoorziening
- demi-watervoorziening
- verwarming-, ventilatie-installatie
- airconditioning
- liften
- hijswerktuigen
- bemalingsinstallatie
7. Elektrische installaties
- machine-transformatoren
- eigen bedrijftrafo's
- schakelvelden
- verbinding generator met machine-transformator etc.
- hulpapparatuur generator etc.
- krachtinstallaties
- meet- en regeltechnische installatie en besturing
- gti-procescomputer
- riolering (in terreinen)
- terreinverlichting
- olie-opvangbakken
- kabelgoten
- staalconstructies, rails
- scheiders, aarders
- meetstroom- en spanningstransformatoren
- verbouw 150 kV station
- diversen
- transformatoren
- vermogensschakelaars
- geleiders, isolatoren, klemmen
- aardingsnet
- secundaire installaties
- elektrische voorziening eigen bedrijf
- hulpstroomvoorziening
- waterreiniging
- instrumentatie- en automatiseringsapparatuur
- bovengrondse leidingen
- ondergrondse kabels
- vrijstaande benzinepompen.
1.6.1. Belanghebbende berekent de gecorrigeerde vervangingswaarde van het (in haar visie niet onder de werktuigenvrijstelling vallende deel van het) complex volgens een in bijlage 5 bij haar beroepschrift opgenomen specificatie op f d.
1.6.2. Belanghebbende heeft van haar kant geen taxatierapport overgelegd.
1.7. Belanghebbende heeft in zes samenhangende zaken beroepschriften ingediend:
belastingjaar rolnummer waardepeildatum
1987 922162 1 januari 1982
1988 922261 1 januari 1986
1989 922262 1 januari 1986
1990 922263 1 januari 1986
1991 922264 1 januari 1986
1992 922326 1 januari 1990
Deze zaken zijn door het hof gezamenlijk behandeld.
1.8. Partijen concentreren zich in de van hen afkomstige stukken in hoofdzaak op de procedure over het belastingjaar 1989, onder nummer 922262, omdat de over dat jaar opgelegde aanslagen de meest omvattende zijn. Vóór 1989 waren enkele installaties en gebouwen nog in aanbouw, ná 1989 zijn enkele installaties en gebouwen buiten werking gesteld;
Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft
1. of de verrijdbare havenkranen roerende zaken zijn, en
2. of de werktuigenvrijstelling van toepassing is op de door belanghebbende genoemde onderdelen van het complex, en,
3. of de gecorrigeerde vervangingswaarde op het juiste bedrag is vastgesteld;
Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd:
Door belanghebbendes gemachtigde:
2.1. Hij heeft geen bezwaar tegen de namens de ambtenaar getoonde foto-reportage; daarentegen maakt hij wel
bezwaar tegen de namens de ambtenaar gegeven uitleg aan de tekening. Hij ziet deze tekening nu voor het eerst.
2.2. Hij kon pas zeer laat over de benodigde aanvullende informatie bij zijn pleitnota beschikken.
Voor wat betreft bijlage 5: De strekking hiervan is slechts een kwantificering van de kosten van de bodemverontreiniging. Hier is nauwelijks sprake van overvallen.
Hetzelfde geldt ten aanzien van bijlage 4.
Ten aanzien van bijlage 3: Dit betreft een uitwerking van een bijlage bij het beroepschrift.
Ten aanzien van bijlage 1: Hiervan was de tekst eind gistermiddag wel beschikbaar bij het kantoor van *D. Bijlage 2 is in belangrijke mate ge-ënt op bijlage 1 en opgemaakt omdat de cijferopstellingen niet goed waren overgekomen.
2.3. Ten aanzien van de havenkranen:
Deze zijn geplaatst op rails, teneinde gemakkelijker te kunnen manoeuvreren. Primair is er zijns inziens sprake van roerende zaken. Subsidiair, indien het hof beslist dat sprake is van onroerende zaken, stelt hij dat deze verwijderbaar zijn met behoud van hun waarde.
De gemeente *Q merkt havenkranen aan als vrijgestelde werktuigen. Hij is verder van mening dat de kranen niet op zichzelf als gebouwd eigendom kunnen worden aangemerkt.
2.4. Naar aanleiding van de pleitnota van de ambtenaar:
2.4.1. Voor wat betreft de opmerking dat hij slechts een paar zaken afzonderlijk heeft behandeld: zijns inziens zijn de zaken welke zijn genoemd in de bijlagen bij het beroepschrift vrijgestelde werktuigen (N.B. belanghebbendes gemachtigde doelt hier op de hiervoor onder 1.5. opgenomen lijst).
2.4.2. Ten aanzien van bladzijde 3: Hij betwist de daar genoemde bedragen voor ketel, statief, turbine, generator en havenkranen. Gegeven de vooronderstelling dat e.e.a. in de heffing moet worden betrokken maakt de ambtenaar een onjuiste inschatting van de functionele veroudering.
2.4.3. Ten aanzien van het gebouwde eigendom:
Er is één groot gebouw: de centrale.
Eventueel kan er m.b.t. de R.O.I. gesproken worden van een afzonderlijk gebouwd eigendom.
2.4.4. Bij de andere gemeenten waarmee *X te maken heeft liggen de standpunten veel dichter bij elkaar.
2.4.5. De interpretatie van de oorspronkelijke bedoeling van de werktuigenvrijstelling laat hij aan het hof over. Er is een amendement ingediend dat inperking beoogt van de bestaande vrijstelling.
Bij de invoering van de onroerende-zaakbelastingen in de jaren zeventig is de werktuigenvrijstelling ook aan de orde geweest.
2.4.6. Ten aanzien van bladzijde 10:
- Het arrest "*s" (BNB 1992/296) verschaft hierover duidelijkheid.
- Met betrekking tot de uitsluiting van kabels en buizen verwijst hij naar het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot hoogspanningsmasten (BNB 1980/183).
- Voor wat betreft het volumecriterium: dit sluit juist niet aan bij de bestaande praktijk.
2.4.7. De ketel, de turbine en de generator moeten worden aangemerkt als werktuig. Het is niet in geschil dat het hier onroerende zaken betreft.
Voor wat betreft de ketel: verwijdering is mogelijk, zonder het gebouw te hoeven slopen.
Demontage betekent niet dat er sprake is van branden en snijden. Zie in dit verband de werkbeschrijving van *G: de ketel kan in een aantal stukken worden gedemonteerd; er is geen sprake van vernietigen of slopen. Hij verwijst in dit verband ook naar de bijlage bij zijn pleitnota.
Tegenover de beweerde kosten door *H staat de verklaring van *G.
Het spreekt voor zich dat het statief een andere fundering heeft dan b.v. het bedieningsmechanisme.
Het ketelhuis kan niet worden gekwalificeerd als omhulsel/overkapping.
Een overkapping heeft een meer beperkte functie, bijvoorbeeld in verband met geluid,- en stofoverlast/ aanzicht/ uitvoering van regulier onderhoud van de ketel.
De turbine en de generator bevinden zich in één gebouw.
Voor wat betreft de ROI: Indien het hof van mening is dat het een gebouwd eigendom betreft, dan dient er in de lijn van het arrest "*s" (BNB 1992/296) 60% te worden toegerekend aan de werktuigen.
2.4.8. Met betrekking tot bladzijde 26-29 van de pleitnota (de gecorrigeerde vervangingswaarde): De bijlagen 1 en 2 bij zijn eigen pleitnota geven aan dat de onderhavige centrale verliesgevend is. *X is alleen in staat winstgevend te zijn door naast deze centrale nog zeven andere in bedrijf te hebben.
De bedragen die door de ambtenaar worden genoemd als gecorrigeerde vervangingswaarde voor wat betreft de ketel, de turbine en de generator zijn veel te hoog. Deze moeten worden gecorrigeerd tot de helft. De hele produktiecapaciteit van de unit wordt in de eerste 15 jaar gebruikt.
3.1. Het belangrijkste zijn de onderdelen van installaties in centrale 13.
3.2. Voor wat betreft zijn pleitnota:
-Ten aanzien van bladzijde 2: ook nu wijst belanghebbende niets aan wat dan roerend zou zijn.
3.3. Met betrekking tot de bijlagen bij de pleitnota van belanghebbende: Hij kan en wil daar niet op reageren. Hij voelt zich daardoor overrompeld, aangezien hij de eerste bijlagen pas de vorige avond om 18.00 uur per fax heeft ontvangen.
Bijlage 4 is nog wel te overzien. Met betrekking tot de bijlagen 1 tot 4 blijft echter de vraag waar het verlies op wordt geleden. Hij kan dit zo niet overzien. Ook voor wat betreft de bodemsanering kan hij het niet meteen overzien. Wel bestaat er duidelijkheid over het in acht nemen van de peildatum 1986.
3.4. Met betrekking tot de haven: De omvang van de schepen is zodanig dat deze diepte nodig is. Zie in dit verband ook hetgeen daarover is vermeld in het vertoogschrift.
3.5. Met betrekking tot de levensduur van centrale nr. 13:
15 jaar klopt de facto al niet.
Volgens de planning zal er in 1997 wat bij komen. Hij heeft begrepen dat er daarna nog 10 jaar door zou worden gegaan met deze centrale. Daarom is hij uitgegaan van een levensduur van 25 jaar;
Overwegende omtrent het geschil:
4. De werktuigenvrijstelling (algemeen)
4.1. Ingevolge artikel 3, lid 2, tweede volzin, van de Verordening blijft bij de bepaling van de heffingsgrondslag buiten aanmerking de waarde van de aard- of nagelvast verbonden werktuigen, welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
4.2. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 10 december 1980, rolnummer 19869, BNB 1981/45, dient het begrip "gebouwd eigendom" ruim te worden opgevat.
4.3. Volgens de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1994, rolnummers 29115 en 28837, BNB 1994/135 en BNB 1994/136, is van gebouwd eigendom niet alleen sprake bij gebouwen, maar ook bij werken die naar aard en inrichting
bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven en is daarbij niet van belang of het gebouw of werk kan worden verplaatst.
4.4. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 1992, rolnummer 27693, BNB 1992/296, kan tot een als gebouwd eigendom aan te merken werk apparatuur behoren die onder de werktuigenvrijstelling valt.
4.5. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 16 april 1980, rolnummer 19727, BNB 1980/183, wordt aan het vereiste dat het werktuig met behoud van zijn waarde als zodanig verwijderd kan worden, voldaan indien het werktuig na verwijdering zijn waarde als werktuig behoudt, ook al wordt die waarde, doordat het werktuig niet meer met het goed is verbonden, lager.
4.6. Volgens voornoemd arrest BNB 1980/183 zijn stroom-
draden van hoogspanningsleidingen te beschouwen als "werktuigen".
4.7. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 1994, rolnummer 29559, BNB 1994/113, zijn bestanddelen van een gebouw die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan dat gebouw, in die zin dat zij het gebouw beter geschikt maken voor gebruik, geen werktuigen in voormelde zin.
4.8.1. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1992, rolnummer 27678, BNB 1992/298, kan in een geval waarin
sprake is van een in de commerci-ële sfeer gebezigde onroerende zaak, de gecorrigeerde vervangingswaarde niet hoger worden gesteld dan de bedrijfswaarde, de waarde die de onroerend zaak in economische zin voor de huidige eigenaar vertegenwoordigt.
4.8.2. In dat verband is - zoals volgt uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 17 april 1991, rolnummer 26632, BNB 1991/236 - onder meer van belang in hoeverre een bepaald bedrijfsmiddel de bijdrage aan de omzet en de produktie van de onderneming, waarvoor het was bestemd, (nog) zal kunnen leveren.
5.1. Gezien de beschrijving in het vertoogschrift onder punt 28 (tekstfragment op pagina 15), welke beschrijving het hof aannemelijk acht, en gezien de tot de stukken behorende foto's (in het bijzonder de zogenaamde fotoreportage ketel in bijlage 2a bij het beroepschrift en de ter zitting overgelegde kleurenfoto's) en tekeningen (in de ter zitting overgelegde brochure) neemt de ambtenaar terecht het standpunt in dat ketelstatief en ketel samen
een gebouwd eigendom zijn in de zin van de onroerendezaakbelastingen. Gelet op hun gigantische omvang,
80 meter hoog volgens de tot de stukken behorende
brochure en 25.000 m³ inhoud volgens de ambtenaar, welke ook blijkt uit de foto's en de tekeningen, zijn ketelstatief en ketel bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven.
5.2. Aan dit oordeel doet niet af dat ketelstatief en ketel staan opgesteld in een ketelhuis.
5.3. Voor de beantwoording van de vraag of van een gebouwd eigendom kan worden gesproken is niet van belang of de ketel kan worden gedemonteerd en verplaatst. Het antwoord op de vraag in hoeverre verwijdering met behoud van de waarde als zodanig tot de mogelijkheden behoort, kan eveneens in het midden blijven.
6. De turbine en de generator
6.1. De eenheden G-11 en G-12 alsmede de turbogenerator zijn gezien de daarop betrekking hebbende fotoreportage (bijlage 2b bij het beroepschrift en de ter zitting overgelegde kleurenfoto's) en gezien hun zware constructie en grote omvang (samen 700 à 800 m³ naar de
ambtenaar in zijn pleitnotities stelt en het hof aannemelijk acht) eveneens elk zelfstandige gebouwde eigendommen in de zin van de onroerende-zaakbelastingen. Ook voor deze installaties geldt dat zij gezien hun omvang en constructie bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven.
6.2. Aan dit oordeel doet niet af dat turbine en generator staan opgesteld in grote hallen.
7. De rookgasontzwavelingsinstallatie (ROI).
Gezien de tekening in de brochure van de Centrale *b is de ROI een gebouwd eigendom in de zin van de onroerende-zaakbelastingen. Ook voor de ROI, welke bestaat uit twee silo's die door middel van een
buizenstelsel zijn verbonden met een schoorsteen, geldt dat zij gezien haar constructie en zeer grote omvang bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
Het betreft kranen welke dienen voor het lossen van kolenschepen en welke zijn geplaatst op vaste rails waarop zij zich over een beperkt traject heen en weer
kunnen bewegen. Gezien de toelichting in de pleitnotities van de ambtenaar acht het hof aannemelijk dat het ook hier gaat om installaties welke gezien hun omvang en
constructie zijn bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. Zij zijn derhalve eveneens als zelfstandige
gebouwde eigendommen in de zin van de onroerende-zaakbelastingen aan te merken.
9. Liftinstallatie, verwarmingsinstallatie
De ambtenaar maakt met het gestelde op pagina 13 van zijn vertoogschrift aannemelijk dat het gaat om installaties welke dienstbaar zijn aan gebouwen. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, maakt het tegendeel niet waar. Gezien het arrest BNB 1994/113 zijn dergelijke installaties geen werktuigen.
10. Meet- en regeltechniek
De ambtenaar maakt op pagina 14 van zijn vertoogschrift terecht onderscheid tussen apparatuur welke verbonden is en samenhangt met gebouwen enerzijds en apparatuur welke
is opgesteld in de centrale bedieningskamer.
Belanghebbende maakt niet waar dat behoudens laatstbedoelde apparatuur, ter zake waarvan de ambtenaar alsnog bereid is de werktuigenvrijstelling toe te passen, sprake is van apparatuur welke niet in hoofdzaak dienstbaar is aan gebouwen dan wel andere gebouwde eigendommen in die zin dat zij die gebouwen dan wel gebouwde eigendom beter geschikt maakt voor gebruik.
Belanghebbende stelt in het bijzonder geen feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat overigens apparatuur in de heffingsgrondslag is betrokken die onder de werktuigenvrijstelling valt (op de wijze als bedoeld door de Hoge Raad in BNB 1994/135 en 136).
11. Overige voorwerpen waarvoor belanghebbende toepassing van de werktuigvrijstelling vraagt
11.1. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mede dat belanghebbende met betrekking tot bestanddelen van de onderhavige gebouwen en werken waarop volgens haar de werktuigenvrijstelling toepassing zou kunnen vinden, concrete feiten en omstandigheden stelt op grond waarvan die conclusie kan worden getrokken.
11.2. Belanghebbende stelt met betrekking tot de overige door haar in bijlage 3 bij het (aanvullende) beroepschrift opgesomde voorwerpen, welke alle, naar niet in geschil is, bestanddeel zijn van een gebouwd eigendom, geen concrete feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat in één of meer gevallen sprake is van vrijgestelde werktuigen.
11.3. Het gestelde onder punt 29.5. van het vertoogschrift roept, in het licht van de in rechtsoverweging 4 genoemde arresten van de Hoge Raad, de vraag op of de ambtenaar met betrekking tot de zaken welke aan (niet vrijgestelde) installaties dienen te worden toegerekend voor de toepassing van de werktuigenvrijstelling de juiste criteria heeft aangelegd.
Belanghebbende heeft evenwel noch ter zitting noch in haar brief van 14 april 1994 feiten en omstandigheden gesteld waaruit de conclusie kan worden getrokken dat bepaalde installaties of apparatuur die tot één van de gebouwde eigendommen behoren op zichzelf als werktuig zouden kunnen worden beschouwd. Zulks geldt ook voor de kabels en de leidingen met betrekking tot welke belanghebbende naar BNB 1980/183 heeft verwezen.
12. Gecorrigeerde vervangingswaarde
12.1. De ambtenaar heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een taxatierapport overgelegd dat op 29 september 1992
is opgemaakt door de gemeentelijke taxateur *F. Volgens dit rapport bedroeg de gecorrigeerde vervangingswaarde van het onderhavige complex beoordeeld naar het prijspeil op de peildatum 1 januari 1986 f b.
12.2. Belanghebbende, die van haar kant geen taxatierapport heeft overgelegd, noemt in de van haar afkomstige stukken een aantal omstandigheden die haars inziens tot een lagere vaststelling van de gecorrigeerde vervangingswaarde nopen.
12.3. Belanghebbende stelt in de eerste plaats dat functionele veroudering van haar kolengestookte elektriciteitscentrale dwingt tot afschrijving in 15 jaar en dat de gecorrigeerde vervangingswaarde van het complex dient te worden bepaald overeenkomstig de in bijlage 2 bij haar pleitnotities opgenomen opstelling. Belanghebbende verstrekt ter ondersteuning van haar standpunt in een bijlage bij haar pleitnotities onder meer gegevens met betrekking tot de exploitatie-uitkomsten van de Centrale *b over de periode 1987 tot en met 1992.
12.4. Belanghebbende maakt met hetgeen zij aanvoert niet waar dat de door de gemeentelijke taxateur aangehouden afschrijvingspercentages leiden tot de vaststelling van een gecorrigeerde vervangingswaarde welke de bedrijfswaarde van het complex te boven gaat. Voor zover belanghebbende met haar beroep op het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1992, rolnummer 27678, BNB 1992/298, bedoelt
te stellen dat tengevolge van functionele veroudering of andere oorzaken ten tijde van de waardepeildatum moest worden verwacht dat het onderhavige complex of althans de zogenaamde eenheidsgebonden gebouwen en werken de bijdrage aan de omzet en de produktie van de onderneming, waarvoor zij waren bestemd, niet (meer) zouden kunnen leveren, maakt zij haar stellingen niet waar. De door belanghebbende verstrekte gegevens zijn veel te summier om de door haar verdedigde conclusies te kunnen trekken.
Bovendien stelt de ambtenaar in zijn brief van 2 maart 1994 terecht dat in het kader van het landelijke energiebeleid destijds bewust ervoor is gekozen om een deel van de in Nederland benodigde elektriciteit door middel van kolengestookte centrales op te wekken. Dat beleid vormt
het kader waarin dient te worden beoordeeld of de onderhavige bedrijfsmiddelen de bijdrage aan de omzet en de
produktie van de onderneming, waarvoor zij waren bestemd nog kunnen leveren. Niet gesteld of gebleken is dat het hierbedoelde landelijke energiebeleid op de waardepeildatum als achterhaald gold. Het hof acht de door de gemeentelijke taxateur voor het onderhavige complex aangehouden afschrijvingingspercentages, zoals onder meer toegelicht in het taxatierapport en onder de punten 33 en 34 van het vertoogschrift, aannemelijk.
12.5. Voor wat betreft de terreinvoorzieningen en de aanvoerhaven acht het hof de in het taxatierapport gekozen uitgangspunten en de toelichting onder de punten 31 en 32 van het vertoogschrift aannemelijk. Belanghebbende maakt haar andersluidende stellingen niet waar.
12.6. Voor wat betreft de STEG-eenheid, het filterhuis CG2 en de olie-opslagtanks maakt belanghebbende, tegenover de stelling van de ambtenaar dat deze bedrijfsmiddelen functioneren als reserve c.q. stand-byvoorzieningen (vertoogschrift, punt 35, pleitnotities van de ambtenaar, punt 8.3), niet waar dat sprake is van overdimensionering. Het hof acht ook hier de door de gemeentelijke taxateur aangehouden gecorrigeerde vervangingswaarde aannemelijk.
12.7. De ambtenaar stelt dat de schatting van de kosten van de bodemsanering in het taxatierapport (f 2.500.000,--) berust op een opgave van belanghebbende zelf, welke schatting gebaseerd zou zijn geweest op hetgeen op de peildatum met betrekking tot de bodemvervuiling aan
belanghebbende bekend was. Belanghebbende maakt, onder meer met het stuk dat zij als bijlage 5 bij haar pleitnotities heeft overgelegd, niet aannemelijk dat een
vakkundige taxateur bij de vaststelling van de gecorrigeerde vervangingswaarde naar de toestand op de peildatum reden zou hebben gehad met een hogere schatting van de saneringskosten rekening te houden. Gezien de redactie van artikel 4, lid 2, van de Verordening dienen feiten welke na de peildatum in dit verband bekend zijn geworden, voor zover zij op de peildatum nog niet waren te voorzien, bij de vaststelling van de heffingsgrondslag buiten beschouwing te blijven.
De ambtenaar stelt overigens terecht (brief d.d. 2 maart 1994, bladzijde 11) dat de door belanghebbende bij haar pleitnotities overgelegde begroting zonder achterliggende onderzoeksrapporten niet controleerbaar is. Reeds om deze reden faalt de onderhavige grief.
12.8. Het hof berekent belanghebbendes proceskosten voor vijf samenhangende zaken, met de nummers 92/2261, 2262, 2263, 2264 en 2326 op 2,5 × f 710,-- × 2 × 1½ = f 5.325,--;
Recht doende:
Vermindert de aanslagen tot bedragen, berekend naar een heffingsgrondslag van f c;
Veroordeelt de gemeente Nijmegen aan belanghebbende f 5.325,-- aan proceskosten te vergoeden;
Gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van f 75,-- te vergoeden.
Aldus gedaan op 28 april 1995 te Arnhem door mr. Van Schie, vice-president, als voorzitter,mr. Matthijssen en prof. dr. Zwemmer, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Kets als griffier.
(J.H.A. Kets) (P.M. van Schie)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 april 1995.
[Zie ook arrest HR nummer 31274 (red.)]