ECLI:NL:GHARN:1995:AW0966

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 september 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
94/0937
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Matthijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omzetbelasting en verhuur van technische installaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 september 1995 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een fiscale eenheid, bestaande uit [X] B.V. en [Y] B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de aangifte omzetbelasting over de periode van 1 augustus 1992 tot en met 31 augustus 1992, waarbij de belanghebbende verzoekt om teruggaaf van een bedrag van 159,--. De inspecteur handhaafde echter het eerder vastgestelde bedrag van 43.291,--. De belanghebbende stelt dat de verhuur van geisers en boilers moet worden aangemerkt als verhuur van onroerende zaken, waardoor een vrijstelling van toepassing zou zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende een technisch installatiebedrijf is dat onder andere geisers en boilers verhuurt. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aangifte en stelt dat de verhuur van de apparaten, zodra deze zijn geïnstalleerd in woningen, moet worden gezien als verhuur van onroerende zaken. Het hof heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en heeft geoordeeld dat de geisers en boilers, eenmaal geïnstalleerd, als bestanddeel van de woning moeten worden beschouwd.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bedrag van de belasting moet worden verminderd tot 43.137,-- en heeft de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van 2.485,-- aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en afschriften zijn per post verzonden.

Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M

BELASTINGKAMER

Nr. 940937
Het gerechtshof te Arnhem, vierde enkelvoudige belastingkamer;
Gezien het beroepschrift van de fiscale eenheid [X] B.V.; [Y] B.V. c.s., gevestigd te [Z] , ingekomen op 24 mei 1994 en gericht tegen de uitspraak d.d. 14 april 1994 van de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Arnhem op het bezwaar van belanghebbende tegen het door haar over het tijdvak van 1 augustus 1992 tot en met 31 augustus 1992 op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting;
Gezien de overige stukken, waaronder de door belanghebbendes gemachtigde overgelegde notities van zijn bij de beide mondelinge behandelingen gehouden pleidooien welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, alsmede een briefwisseling met partijen naar aanleiding van door het hof bij de inspecteur ingewonnen schriftelijke inlichtingen ten aanzien waarvan het bepaalde in de artikelen 14, eerste lid, onder 2e, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden;
Gehoord in de zittingen van 10 november 1994 en 13 juli 1995 te Arnhem drs. [A], verbonden aan Belastingadviseur [B] , gevestigd te [C] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur voornoemd en, tot diens bijstand, [D] ;
Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep het bedrag van de op aangifte voldane belasting is gehandhaafd op
f43.291,--;
Overwegende, dat belanghebbende in beroep tot een bedrag van
f159,-- teruggaaf verzoekt van de op aangifte voldane belasting, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep;
Overwegende, dat op grond van de stukken en het in de zittingen verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:
1.1.
Belanghebbende oefent een technisch installatiebedrijf uit. Zij levert en installeert daartoe onder andere cv installaties, geisers en boilers. Ook verhuurt zij de hiervoor genoemde apparaten. Tevens sluit zij service contracten af. Belanghebbende is derhalve ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna de Wet).
1.2.
De aangifte omzetbelasting over het tijdvak augustus 1992 is op 22 september 1992 binnengekomen. Bij brief van 21 oktober 1992 heeft belanghebbende op de voet van artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bezwaar gemaakt tegen de eigen aangifte.
1.3.
In het aangiftetijdvak verhuurde belanghebbende geisers en boilers aan de afnemers. Ter zake heeft zij tot 1 augustus 1992 steeds omzetbelasting in rekening gebracht aan de afnemers. Zij stelt zich echter nader op het standpunt dat de verhuur van deze apparaten moet worden aangemerkt als de verhuur van onroerende zaken en dat de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter b, van de Wet van toepassing is.
1.4.
Zij is van mening van zij uit dien hoofde per saldo een bedrag van
f159,-- teveel op aangifte heeft voldaan en dat het op aangifte te betalen bedrag had moeten luiden:
f43.132,-- in plaats van
f43.291,--. De berekening van het bedrag van
f159,-- is niet in geschil.
1.5.
Het geschil heeft betrekking op de volgende vijf apparaten (fiscaal belang respectievelijk
f38,50,
f38,50,
f38,50,
f38,50 en
f5,--) welke zijn beschreven in tot de stukken behorende folders:
1.5.1.
Daalderop elektrische boiler, 80 liter duo (hangend) (lengte
xbreedte x diepte in cm: 87 x 50
x51);
1.5.2.
A.O. Smith Neptune 100 gasboiler (staand)
(lengte x breedte x diepte in cm: 113,5 x 55 x 65,5);
1.5.3.
Vaillant MAG 135 S017 keukengeiser (hangend) (lengte x breedte x diepte in cm: 61,5 x 24 x 17);
1.5.4.
Vaillant MAG 250 badgeiser (hangend)
(lengte x breedte x diepte in cm: 70 x 35/38 x 26,5/20);
1.5.5.
Daalderop Close-in keukenboiler, tot 30 liter voor inbouw in genormaliseerd keukenkastje.
1.6.
De onder 1.5.1 tot en met 1.5.4 genoemde apparaten zijn bestemd om een centrale functie te vervullen in de warm watervoorziening van woningen. De onder 1.5.5 genoemde Daalderop Close-in keukenboiler vervult uitsluitend een functie in de warmwatervoorziening in de keuken.
1.7.
Belanghebbende installeert de onder 1.5 genoemde apparaten in normale eengezinswoningen en appartementen. De procedure heeft uitsluitend betrekking op de apparaten zelf, niet op leidingen, aansluitingen, tappunten en sanitair.
1.8.
Een model van het door belanghebbende gebezigde verhuur contract bevindt zich bij de stukken. In dit contract wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de verhuurder na installatie eigenaar blijft van de apparaten (artikel 6-1, e, en artikel 12);
Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de verhuur van de onder 1.5.1. tot en met 1.5.5 genoemde apparaten, zodra deze zijn geïnstalleerd in normale eengezinswoningen en appartementen, valt onder de verhuur van onroerende zaken als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet;
Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan in de zittingen geen nieuwe zijn toegevoegd;
Overwegende omtrent het geschil:
2.1.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 8 september 1993, nummer 28 993, BNB 1993/308, moeten woningen waarin centrale-verwarmingsketels zijn geplaatst, uit het oogpunt van geschiktheid als woonhuis bij het ontbreken van de ketels als onvoltooid worden beschouwd, zodat naar verkeersopvattingen de ketels als bestanddeel van de woning waarin zij zijn geplaatst, hebben te gelden.
2.2.
Naar het oordeel van het hof geldt hetzelfde voor de onder 1.5.1 tot en met 1.5.4 genoemde geisers en boilers zodra deze zijn geïnstalleerd in normale eengezinswoningen en appartementen die zijn voorzien van leidingen en tappunten voor warm en koud stromend water en van douche en/of bad. Zonder (centrale) geiser of boiler moeten dergelijke woningen als incompleet worden beschouwd en kunnen zij niet aan hun maatschappelijke bestemming beantwoorden.
2.3.
Aan dit oordeel doet niet af dat de onderhavige geisers en boilers apparaten zijn van een standaardtype, dat wil zeggen dat zij in constructief opzicht niet specifiek op een bepaald (type) woonhuis zijn afgestemd en dat zij, naar het hof met de inspecteur aanneemt, op betrekkelijk
eenvoudige wijze en zonder dat beschadiging van betekenis aan woonhuis of apparaat wordt toegebracht van het woon huis waarin zij zijn geplaatst kunnen worden afgescheiden.
2.4.
Het hof komt tot een ander oordeel ten aanzien van het onder 1.5.5 genoemde Daalderop-keukenboilertje van maximaal 30 liter omdat een dergelijk boilertje blijkens de toelichting in de folder en naar het hof uit eigen wetenschap bekend is in het kader van de warmwatervoorziening slechts een aanvullende functie pleegt te ver vullen en de warmwatertappunten in de keuken in normale eengezinswoningen en appartementen ook op de centrale warmwatervoorziening kunnen worden aangesloten.
2.5.
Belanghebbende doet ten onrechte een beroep op de resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 27 april 1979, nummer 279-6164. Het hof onderschrijft het desbetreffende standpunt van de inspecteur.
2.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het op aan gifte voldane bedrag aan belasting van
f43.291,-- moet worden verminderd met 4 x
f38,50 ofwel
f154,-- tot
f43.137,--.
2.7.
Het hof berekent belanghebbendes proceskosten op 3,5 x
f710,-- x 1 ofwel
f2.485,-- (hierbij is tweemaal een verschijnen als bedoeld in Al, 8, van de bijlage bij het Besluit proceskosten fiscale procedures in aanmerking genomen en stelt het hof de factor voor het gewicht van deze proefprocedure op l);
Recht doende:
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
Vermindert het bedrag van de belasting tot
f43.137,--; Veroordeelt de Staat der Nederlanden aan belanghebbende
f2.485,-- aan proceskosten te vergoeden;
Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van
f75,-- te vergoeden.

Aldus gedaan op 27 SEP. 1995 te Arnhem

door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
27 SEP. 1995