ECLI:NL:GHARN:1996:1

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 december 1996
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
95/658 P
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Runia
  • P. Hamelink
  • A. Spoor
  • J. Kok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de aansprakelijkheid van de verpachter voor schade door wateroverlast op bollengrond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de pachter van een perceel bollengrond tegen een vonnis van de pachtkamer van het kantongerecht te Alkmaar. De pachter, vertegenwoordigd door procureur mr. P.C. Plochg, vordert schadevergoeding van de verpachter, die wordt bijgestaan door procureur mr. J.M. Bosnak, vanwege wateroverlast die zou zijn ontstaan door een gebrekkig drainagesysteem. De pachtkamer had eerder de vordering van de pachter afgewezen, omdat de oorzaak van de schade niet was komen vast te staan. De pachter stelt dat hij de schade heeft geleden door het verbod van de verpachter om het drainagesysteem door te spuiten, wat leidde tot wateroverlast en schade aan de bollen. De verpachter betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de pachter zelf nalatig is geweest in het nemen van maatregelen om de wateroverlast te voorkomen. Het hof oordeelt dat de pachter aannemelijk heeft gemaakt dat de schade is ontstaan door het gebrekkige drainagesysteem en/of het verbod om door te spuiten. Het hof laat de verpachter toe om bewijs te leveren dat de pachter nalatig is geweest in het afvlakken van de kopeinden en het graven van geulen, wat mogelijk de schade had kunnen beperken. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen.

Uitspraak

10 december 1996
pachtkamer
rolnummer 95/658 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[pachter],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
procureur: mr. P.C. Plochg,
tegen:
[verpachter],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
De pachtkamer van het kantongerecht te Alkmaar heeft op 19 september 1995 tussen partijen een vonnis gewezen dat in fotocopie aan dit arrest is gehecht. Naar de inhoud daarvan wordt verwezen voor het procesverloop in de eerste aanleg, de beslissing en de gronden daarvoor.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 18 oktober 1995 is appellant, [pachter] , van bovengenoemd vonnis in hoger beroep gekomen met dagvaarding van geïntimeerde, [verpachter] , voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft [pachter] de hierna te vermelden grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [verpachter] alsnog zal veroordelen om aan [pachter] te betalen tegen deugdelijk bewijs van kwijting de somma van  76.955,-- in totaal (inclusief expertisekosten en buitengerechtelijke incasso-kosten), zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 1994 tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [verpachter] in de kosten van beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft [verpachter] verweer gevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof (zo nodig met aanvulling en/of verbetering van gronden) het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van [pachter] in de kosten van het hoger beroep.
2.4
Daarna zijn de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.

3.De grieven

[pachter] heeft de volgende grieven aangevoerd:
I Ten onrechte heeft de pachtkamer als haar oordeel uitgesproken dat uit de (deskundigen)rapportage van de Grontmij niet volgt dat het drainagesysteem onvoldoende functioneerde.
II Ten onrechte heeft de pachtkamer bij haar beslissing kennelijk de nodige betekenis toegekend aan de omstandigheid, dat niet is komen vast te staan, dat ten gevolge van het verbod tot (verder) doorspuiten wateroverlast ontstond.
III Ten onrechte heeft de pachtkamer haar beslissing gebaseerd op de afwezigheid van wanprestatie van de kant van [verpachter] .
IV Ten onrechte heeft de pachtkamer aan [pachter] diens vordering tot schadevergoeding niet toegekend.
V Ten onrechte heeft de pachtkamer verzuimd [verpachter] te veroordelen in de proceskosten.

4.De vaststaande feiten

De pachtkamer van het kantongerecht heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2 nrs 1 tot en met 5 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen bezwaren aangevoerd. Het hof zal daarom ook van die feiten uitgaan.

5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1
[pachter] heeft aan [verpachter] aangezegd dat hij in hoger beroep komt van het vonnis van de pachtkamer van het kantongerecht te Alkmaar van 19 september 1995. Hij vordert vernietiging van dat vonnis. Tegen dat vonnis zijn echter geen grieven gericht voorzover dat in reconventie is gewezen. Het hof neemt daarom aan, dat [pachter] het hoger beroep wil beperken tot het vonnis voorzover dat in conventie is gewezen en dat hij ook slechts in zoverre vernietiging van dat vonnis bedoelt te vorderen.
[verpachter] heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep. Hij heeft geen grieven gericht tegen het vonnis voor zover dat in reconventie is gewezen.
Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat de vordering in reconventie in hoger beroep niet meer aan de orde is.
5.2
Het gaat in deze zaak, voorzover in hoger beroep aan de orde, nog om het volgende punt.
[pachter] heeft voor het seizoen 1993/1994 van [verpachter] gepacht een perceel grond ter grootte van ongeveer 4 ha te [plaats] , gemeente [gemeente] , voor een pachtprijs van  32.000,--. De grond was bestemd voor bollenteelt. In december 1993 is na hevige regenval water op een deel van het perceel blijven staan. Om de wateroverlast op te heffen heeft [pachter] alle drains ten minste éénmaal doorgespoten en vervolgens een aantal drains gedurende de periode van half december 1993 tot half januari 1994 dagelijks. Op of omstreeks 10 januari 1994 heeft [verpachter] [pachter] verboden nog langer door te spuiten. [pachter] is toen daarmee gestopt. Enige tijd later heeft [pachter] aan [verpachter] gemeld dat een aanzienlijke hoeveelheid bollen verstikt is. Hij heeft de schade doen opnemen door de heer [A] , die de schade heeft gewaardeerd op  70.930,--. [verpachter] heeft zijnerzijds de schade ook doen opnemen en wel door de heer [B] , die de schade heeft gewaardeerd op  67.680,--. [pachter] acht [verpachter] aansprakelijk voor vergoeding van de schade van  70.930,-- vermeerderd met taxatiekosten, buitengerechtelijke kosten en rente. [verpachter] acht zich niet aansprakelijk. Partijen hebben in overleg een rapport doen uitbrengen door de Grontmij. Dit rapport is ten processe overgelegd. Partijen verbinden verschillende conclusies aan de constateringen in dat rapport.
De pachtkamer van het kantongerecht heeft geoordeeld dat de oorzaak van de schade niet is komen vast te staan en heeft de vordering afgewezen. [pachter] is het daarmee niet eens en is in hoger beroep gekomen. Blijkens de grieven en de toelichting daarop beoogt [pachter] het geschil in conventie in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen.
5.3
Niet weersproken is dat [verpachter] de grond aan [pachter] heeft verpacht als bollengrond. Dit blijkt ook uit de door [verpachter] bedongen pachtprijs. [pachter] mocht op grond van de overeenkomst en de door [verpachter] bedongen pachtprijs aannemen, dat het perceel geschikt was voor de bollenteelt en meer in het bijzonder dat het drainagesysteem zodanig was, dat behoudens extreme omstandigheden geen wateroverlast op het perceel zou ontstaan. [verpachter] dient daarom de schade van [pachter] te vergoeden indien deze is ontstaan door een gebrekkig drainagesysteem of, in het verlengde daarvan, indien [verpachter] ten onrechte [pachter] heeft verhinderd maatregelen te treffen, die de wateroverlast konden opheffen. [verpachter] is niet gehouden de schade van [pachter] te vergoeden indien [pachter] , zoals [verpachter] beweert, de schade op eenvoudige wijze had kunnen voorkomen door het graven van geulen en/of het afvlakken van de kopeinden.
5.4
Het hof is van oordeel dat, behoudens het hierna te bespreken eventuele tegenbewijs, moet worden aangenomen dat de schade aan de bloembollen is ontstaan hetzij door wateroverlast ten gevolge van een gebrekkig drainagesysteem, hetzij doordat [verpachter] [pachter] heeft belet deugdelijke maatregelen te nemen tegen de wateroverlast. Het hof baseert dit oordeel op het navolgende.
a Ten processe is overgelegd een rapport houdende beoordeling van de ontwateringssituatie van de Grontmij. Een deel van het rapport is in opdracht van beide partijen vervaardigd. Het deel dat betrekking heeft op video-opnames is uitsluitend in opdracht van [pachter] uitgevoerd.
Het rapport vermeldt onder meer het navolgende:
- Met behulp van de camera-inspectie is aangetoond dat diverse drains sterk zijn verzand. Verscheidene drains stonden nog vol water. Het drainwater was dermate troebel of slibhoudend dat een optimale waarneming niet mogelijk was.
- De drainsleuven zijn tot ongeveer 0.50 m beneden maaiveld aangevuld met schelpen. De schelpen bevinden zich met name boven de drains. Aan de zijkanten en aan de onderkant van de drains is de schelpenlaag zeer dun of ontbreekt deze.
- Van de drains die aan de binnenzijde zijn geïnspecteerd bleken de drains 1, 9 en 18 sterk te zijn verzand, terwijl in de drains 3 en 6 slechts een beperkte hoeveelheid zand en vuil (slib) is waargenomen.
- Het perceel is gedraineerd met niet omhulde pvc-ribbeldrains. Deze drains zijn in verhouding tot de tegenwoordig veel toegepaste drainagebuizen, die zijn voorzien van een vooromhulling, relatief gevoelig voor inspoeling van zand.
- De met name boven de drains aangebrachte schelpen moeten de functie van de beschreven vooromhulling overnemen. Door de vrij grove structuur van de schelpen wordt de indringingsweerstand verkleind, maar de filterende werking van de schelpen is onvoldoende om zandinspoeling tegen te gaan. Tevens moet worden opgemerkt dat door de geringe laagdikte of het ontbreken van schelpen aan de zij- en onderkanten van de drains de kans op verzanding erg groot is.
- Opgemerkt wordt dat het zand waarin de drains zijn aangebracht gemakkelijk kan worden losgewoeld (instabiel wordt) onder invloed van stromend water. Het is aannemelijk dat het verzanden van de drains is versterkt door het doorspuiten van de drains.
- Verondersteld wordt dat de aangetoonde verzandingen niet alleen het gevolg zijn van de in de wintermaanden uitgevoerde doorspuitingen. De inspoeling van zand heeft al vanaf de aanlegperiode plaatsgevonden.
- Doordat de diverse drains geheel of gedeeltelijk zijn verzand wordt de ontwatering van het perceel negatief beïnvloed. De drains kunnen niet optimaal functioneren, waardoor met name in natte perioden de kans op wateroverlast toeneemt.
- De ontwatering van het perceel wordt mede negatief beïnvloed doordat het water in de sloot waarop de drains afwateren in de zomermaanden op een peil wordt gehandhaafd dat uitkomt boven de eindbuizen van de drains. De drains worden geïnfiltreerd met (vuil) slootwater, waardoor in de drains enige slibafzettingen konden plaatsvinden. Dit heeft een negatief effect op de werking van de drains. Tevens heeft infiltratie van de drains tot gevolg dat de bodemlagen rond de drains vrijwel continu onder water staan. In deze situatie is de structuurvorming in de betreffende lagen zeer minimaal. Door structuurvorming zal onder meer de cohesie van het zand toenemen. Bij een sterkere binding tussen de zandkorrels zal het zand minder gemakkelijk wegspoelen. Geconcludeerd wordt dat periodieke infiltratie van de drains nadelig is voor de ontwateringssituatie van het betreffende bollenperceel.
b Het onder a vermelde is een opsomming van de negatieve aspecten van het drainagesysteem. Uit het rapport als geheel blijkt niet, dat het drainagesysteem in zeer slechte staat verkeerde, wel dat het drainagesysteem al vanaf de aanlegperiode een aantal gebreken vertoonde waardoor inspoeling van zand plaatsvond, die de optimale werking, zoals die voor een bollenperceel mag worden verwacht, beletten, met als gevolg dat bij veel regenval wateroverlast kon ontstaan.
c De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat een deel van de verzanding is ontstaan door het doorspuiten. Dit ontheft [verpachter] niet van de aansprakelijkheid. Uit het door partijen gestelde blijkt immers, dat [verpachter] aanvankelijk wel bezwaren heeft gemaakt tegen het doorspuiten, maar dat hij na aandringen van [pachter] daarmee heeft ingestemd en zelfs daaraan heeft medegewerkt. Indien inderdaad, zoals [verpachter] stelt, vervolgens de ontzanding ernstiger is geworden was het niet verantwoord om met het doorspuiten te stoppen. Toen eenmaal de - veronderstellenderwijs aangenomen - onjuiste weg was ingeslagen was er geen weg terug. [verpachter] had in die situatie [pachter] niet mogen beletten door te gaan met het doorspuiten.
5.5
Uit hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen volgt, dat voorshands moet worden aangenomen dat de schade is veroorzaakt door het gebrekkig functioneren van het drainagesysteem en/of het stoppen met doorspuiten op of omstreeks 10 januari 1994, welke beide oorzaken de aansprakelijkheid van [verpachter] meebrengen. Beoordeeld moet nog worden of hetgeen door [verpachter] verder is aangevoerd, voor zover hiervoor nog niet besproken, tot een ander oordeel kan leiden.
- [verpachter] heeft aangevoerd, dat de zodenlaag onjuist zou zijn ondergeploegd. Blijkens het rapport van de Grontmij is slechts op één plaats vlak boven een drain (18) zodenmateriaal aangetroffen. Het rapport vermeldt niet dat op enigerlei wijze het zodenmateriaal een storende invloed heeft gehad. Dit verweer moet dus worden gepasseerd.
- Het verweer, dat de wateroverlast is ontstaan door het laten verzanden van de drains door het herhaaldelijk doorspuiten is reeds besproken. Uit het voorgaande volgt, dat deze stelling, indien juist, de aansprakelijkheid van [verpachter] niet opheft.
- [verpachter] voert aan, dat de wateroverlast op eenvoudige wijze had kunnen worden opgeheven door het graven van geulen en door het afvlakken van de kopeinden. [pachter] heeft dit betwist en heeft gesteld dat reeds na het ploegen begin oktober 1993 de kopeinden zijn gevlakt en na het planten zijn bijgevlakt. Voorts stelt hij vanaf 13 december 1993 geulen in de kopeinden gegraven te hebben om zoveel mogelijk afwatering naar de sloot te krijgen. Hoewel [verpachter] een algemeen en ongespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan ziet het hof in de omstandigheden van het geval aanleiding om [verpachter] op dit punt tot bewijslevering toe te laten.
5.6
Het hof zal nog geen bewijsopdracht geven met betrekking tot de omvang van de schade en zal evenmin thans een oordeel geven omtrent de gevorderde taxatiekosten en buitengerechtelijke kosten. Om proceseconomische redenen zal een comparitie van partijen worden gelast tegelijk met het getuigenverhoor, zodat deze onderdelen van het geschil kunnen worden besproken en tevens kan worden nagegaan of partijen het wellicht op één of meer punten eens kunnen worden. Ook zullen dan inlichtingen dienen te worden verstrekt omtrent de vraag of de pachtpenningen inmiddels zijn voldaan en zo neen of [verpachter] die alsnog zal vorderen. De afwikkeling met betrekking tot de pachtpenningen kan immers, indien mocht blijken dat [verpachter] aansprakelijk is, van belang zijn met betrekking tot de omvang van de schade van [pachter] . Het voorgaande brengt mede, dat de comparitie van partijen ook doorgang zal dienen te vinden indien [verpachter] mocht afzien van bewijslevering.
Beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep,
laat [verpachter] toe te bewijzen dat [pachter] heeft verzuimd de kopeinden tijdig af te vlakken en tijdig geulen te graven en dat hij, door dat wel tijdig te doen, de waterschade had kunnen voorkomen, althans had kunnen beperken;
verwijst de zaak naar de rolzitting van het hof van 14 januari 1997 alwaar [verpachter] kan doen weten of hij tot bewijslevering door getuigen wil overgaan en zo ja welke de namen, adressen en verhinderdagen zijn van de door hem voor te brengen getuigen, waarna op een nader te bepalen tijdstip het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van de raadsheer mr D. Runia en de raad ing. P. Hamelink;
bepaalt voorts dat partijen in persoon dienen te verschijnen, vergezeld van hun raadslieden, voor de hiervoor genoemde leden van de pachtkamer van het hof op hetzelfde tijdstip, waarop het getuigenverhoor zal worden gehouden dan wel, bij het afzien van bewijslevering, op een nader te bepalen tijdstip;
bepaalt dat partijen hun verhinderdagen dienen op te geven op bovengenoemde rolzitting van het hof en wel over een periode van drie maanden na die zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Spoor, Kok en Runia en de plaatsvervangende raden mr. ing. Jansens van Gellicum en ing. Hamelink, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 10 december 1996.