5.4Het hof is van oordeel dat, behoudens het hierna te bespreken eventuele tegenbewijs, moet worden aangenomen dat de schade aan de bloembollen is ontstaan hetzij door wateroverlast ten gevolge van een gebrekkig drainagesysteem, hetzij doordat [verpachter] [pachter] heeft belet deugdelijke maatregelen te nemen tegen de wateroverlast. Het hof baseert dit oordeel op het navolgende.
a Ten processe is overgelegd een rapport houdende beoordeling van de ontwateringssituatie van de Grontmij. Een deel van het rapport is in opdracht van beide partijen vervaardigd. Het deel dat betrekking heeft op video-opnames is uitsluitend in opdracht van [pachter] uitgevoerd.
Het rapport vermeldt onder meer het navolgende:
- Met behulp van de camera-inspectie is aangetoond dat diverse drains sterk zijn verzand. Verscheidene drains stonden nog vol water. Het drainwater was dermate troebel of slibhoudend dat een optimale waarneming niet mogelijk was.
- De drainsleuven zijn tot ongeveer 0.50 m beneden maaiveld aangevuld met schelpen. De schelpen bevinden zich met name boven de drains. Aan de zijkanten en aan de onderkant van de drains is de schelpenlaag zeer dun of ontbreekt deze.
- Van de drains die aan de binnenzijde zijn geïnspecteerd bleken de drains 1, 9 en 18 sterk te zijn verzand, terwijl in de drains 3 en 6 slechts een beperkte hoeveelheid zand en vuil (slib) is waargenomen.
- Het perceel is gedraineerd met niet omhulde pvc-ribbeldrains. Deze drains zijn in verhouding tot de tegenwoordig veel toegepaste drainagebuizen, die zijn voorzien van een vooromhulling, relatief gevoelig voor inspoeling van zand.
- De met name boven de drains aangebrachte schelpen moeten de functie van de beschreven vooromhulling overnemen. Door de vrij grove structuur van de schelpen wordt de indringingsweerstand verkleind, maar de filterende werking van de schelpen is onvoldoende om zandinspoeling tegen te gaan. Tevens moet worden opgemerkt dat door de geringe laagdikte of het ontbreken van schelpen aan de zij- en onderkanten van de drains de kans op verzanding erg groot is.
- Opgemerkt wordt dat het zand waarin de drains zijn aangebracht gemakkelijk kan worden losgewoeld (instabiel wordt) onder invloed van stromend water. Het is aannemelijk dat het verzanden van de drains is versterkt door het doorspuiten van de drains.
- Verondersteld wordt dat de aangetoonde verzandingen niet alleen het gevolg zijn van de in de wintermaanden uitgevoerde doorspuitingen. De inspoeling van zand heeft al vanaf de aanlegperiode plaatsgevonden.
- Doordat de diverse drains geheel of gedeeltelijk zijn verzand wordt de ontwatering van het perceel negatief beïnvloed. De drains kunnen niet optimaal functioneren, waardoor met name in natte perioden de kans op wateroverlast toeneemt.
- De ontwatering van het perceel wordt mede negatief beïnvloed doordat het water in de sloot waarop de drains afwateren in de zomermaanden op een peil wordt gehandhaafd dat uitkomt boven de eindbuizen van de drains. De drains worden geïnfiltreerd met (vuil) slootwater, waardoor in de drains enige slibafzettingen konden plaatsvinden. Dit heeft een negatief effect op de werking van de drains. Tevens heeft infiltratie van de drains tot gevolg dat de bodemlagen rond de drains vrijwel continu onder water staan. In deze situatie is de structuurvorming in de betreffende lagen zeer minimaal. Door structuurvorming zal onder meer de cohesie van het zand toenemen. Bij een sterkere binding tussen de zandkorrels zal het zand minder gemakkelijk wegspoelen. Geconcludeerd wordt dat periodieke infiltratie van de drains nadelig is voor de ontwateringssituatie van het betreffende bollenperceel.
b Het onder a vermelde is een opsomming van de negatieve aspecten van het drainagesysteem. Uit het rapport als geheel blijkt niet, dat het drainagesysteem in zeer slechte staat verkeerde, wel dat het drainagesysteem al vanaf de aanlegperiode een aantal gebreken vertoonde waardoor inspoeling van zand plaatsvond, die de optimale werking, zoals die voor een bollenperceel mag worden verwacht, beletten, met als gevolg dat bij veel regenval wateroverlast kon ontstaan.
c De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat een deel van de verzanding is ontstaan door het doorspuiten. Dit ontheft [verpachter] niet van de aansprakelijkheid. Uit het door partijen gestelde blijkt immers, dat [verpachter] aanvankelijk wel bezwaren heeft gemaakt tegen het doorspuiten, maar dat hij na aandringen van [pachter] daarmee heeft ingestemd en zelfs daaraan heeft medegewerkt. Indien inderdaad, zoals [verpachter] stelt, vervolgens de ontzanding ernstiger is geworden was het niet verantwoord om met het doorspuiten te stoppen. Toen eenmaal de - veronderstellenderwijs aangenomen - onjuiste weg was ingeslagen was er geen weg terug. [verpachter] had in die situatie [pachter] niet mogen beletten door te gaan met het doorspuiten.