ECLI:NL:GHARN:1998:AA1294
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- N.Th. Wagener
- J. Lamens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gezamenlijke huishouding voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 22 april 1998, stond de beoordeling van de gezamenlijke huishouding van belanghebbende en zijn partner centraal in het kader van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De belanghebbende, aangeduid als *X, had bezwaar aangetekend tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, die op 10 januari 1997 had geoordeeld dat er geen sprake was van een duurzame gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 56, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 1998, waarbij zowel de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren, werd het standpunt van de belanghebbende besproken. Hij stelde dat hij en zijn partner gedurende het jaar 1994 en meer dan zes maanden in 1995 duurzaam samenwoonden. Echter, het hof oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien zij niet op een gezamenlijk woonadres ingeschreven stonden. De argumenten van de belanghebbende, waaronder een notariële verklaring van samenleving en de stelling dat zij vaak bij elkaar verbleven, werden door het hof niet overtuigend geacht.
Het hof concludeerde dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden, zoals het betalen van de woonlasten van zijn partner en de verhuizing om economische redenen, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Bovendien werd opgemerkt dat de wet niet op billijkheid kan worden beoordeeld, en dat de opvatting van de belanghebbende over de onbillijke uitwerking van de wet niet afdoet aan de juistheid van de correcties in de aangifte. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en bevestigde het hof de uitspraak van de inspecteur.