ECLI:NL:GHARN:1998:AA1302
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J.N.M. Snoijink
- J.B.H. Röben
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van gemeentelijke belastingtarieven en afvalstoffenheffing
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 27 januari 1998, staat de rechtmatigheid van gemeentelijke belastingtarieven en de afvalstoffenheffing centraal. De belanghebbende, aangeduid als X, heeft bezwaar aangetekend tegen de aanslagen voor onroerende-zaakbelastingen en afvalstoffenheffing voor het jaar 1997, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Wisch. De mondelinge behandeling van de zaak is met toestemming van beide partijen niet gehouden, en de uitspraak is openbaar gedaan.
Het hof overweegt dat volgens artikel 217 van de Gemeentewet uitsluitend de gemeenteraad bevoegd is tot vaststelling en wijziging van het tarief van gemeentelijke belastingen, met inachtneming van de wettelijke kaders. Het hof stelt vast dat de verordening niet mag leiden tot willekeurige en onredelijke heffingen. Voor de afvalstoffenheffing geldt dat deze slechts mag worden geheven ter bestrijding van de kosten van de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen, zoals vastgelegd in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat de geraamde opbrengst van de afvalstoffenheffing de kosten overstijgt.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de tarieven van de onroerende-zaakbelastingen niet hoger mogen zijn dan 120 procent van de andere belastingtarieven, zoals bepaald in artikel 220f van de Gemeentewet. Het hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin is vastgesteld dat gemeentelijke heffingsverordeningen getoetst kunnen worden aan algemene rechtsbeginselen. De belanghebbende kan zich niet beroepen op het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien tariefbepalingen in beginsel voor alle belastingplichtigen gelden. Het hof oordeelt dat de wijziging van de tarieven geen gerechtvaardigde verwachtingen van de belanghebbende heeft geschonden.
Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is en bevestigt de uitspraak van het college. De proceskosten worden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig acht voor een kostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.