6. Beoordeling van het geschil
6.1. Volgens artikel 1, vierde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 is voor de auto, die niet in Nederland is geregistreerd, de onderhavige belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland.
6.2. Volgens artikel 14, voor zover hier van belang, van die wet kan bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting worden verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto's die voor speciWeke doeleinden naar Nederland zijn gebracht. Ter uitvoering van dat artikel 14 bepaalt artikel 4, vierde lid, van het UBPM dat – kort gezegd – indien voor invoer van een personenauto vrijstelling van rechten bij invoer wordt gevraagd overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen, die aanvraag tevens het verzoek om vrijstelling van de onderhavige belasting dient te bevatten, en dat in andere gevallen artikel 2, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing is. Volgens artikel 2, tweede lid, wordt de vrijstelling door de inspecteur op verzoek verleend bij voor bezwaar vatbare beschikking; volgens het derde lid wordt het verzoek bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland met de personenauto.
6.3. Nu het tegendeel niet besloten ligt in wat belanghebbende aanvoert, moet uit de wederzijdse stellingen van partijen worden opgemaakt dat belanghebbende geen vrijstelling op de voet van artikel 4 UBPM heeft gevraagd en dat hem ook geen andere in artikel 14 van de Wet voorziene vrijstelling van de belasting voor het gebruik van de weg in Nederland met de auto is verleend. Belanghebbende betwist voorts niet dat hij met de auto op de controledatum de weg in Nederland heeft gebruikt, zodat uit de artikelen 1, vierde lid, en 6, eerste lid en tweede lid, onderdelen a, 2?, en b, van de Wet volgt dat de onderhavige belasting en op aangifte moest worden voldaan en betaald vóór de aanvang van dat gebruik.
6.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de belasting verschuldigd was. Tevens staat vast dat zij niet is betaald. Zij kon dus volgens artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nageheven.
6.5. De onder 5.1.1 en 5.1.2 geformuleerde vragen staan buiten de orde van dit geding. Zij hadden opgeworpen en beantwoord kunnen worden in een beroep betreffende een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij zou zijn beslist op een verzoek om vrijstelling op de voet van artikel 2, 3 of 4 van het UBPM. Belanghebbendes uitgangspunt dat deze artikelen in strijd zouden zijn met artikel 718, lid 5, van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Unie van 2 juli 1993 (Toepassingsverordening communautair douanewetboek) kan niet als juist worden aanvaard. De laatstgenoemde bepaling van gemeenschapsrecht betreft, als stoelende op Titel IV, hoofdstuk 2, afdeling 3, van de Verordening (EEG) nr. 2913/92 (PB EG nr. L17; hierna: het CDW), enkel de rechten bij invoer – waaronder artikel 4, onder 10, van het CDW verstaat: douanerechten en hefWngen van gelijke werking. Hiertoe behoort de onderhavige belasting niet, ook al zoekt, zoals de inspecteur in het vertoogschrift onder 1.1 nog uiteenzet, artikel 4 van het UBPM in het eerste en vierde lid aansluiting bij de regeling tot vrijstelling van douanerechten bij tijdelijke invoer van buiten het douanegebied van de Europese Unie.
6.6. In de onder 4.3 weergegeven verklaring van belanghebbende, die door hem niet is betwist, ligt besloten dat hij bewust de auto in Nederland heeft gebruikt zonder een vrijstelling krachtens artikel 14 voormeld te hebben verkregen of gevraagd. Hem wordt dan ook terecht (ten minste) grove schuld ten aanzien van het belastbare feit verweten. De onder 5.1.3 geformuleerde vraag wordt ontkennend beantwoord. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de inspecteur, door de opgelegde verhoging – mede gelet op § 21, eerste lid, van het Voorschrift Administratieve Boeten 1993 – niet verder dan tot op 25% kwijt te schelden, enig beginsel van behoorlijk bestuur zou hebben geschonden.