ECLI:NL:GHARN:1998:AA1473

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 november 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/20718
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.E. Haas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanverwantschap in het kader van de Successiewet 1956 na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 november 1998 uitspraak gedaan in een belastingkwestie met betrekking tot het recht van successie. De zaak betreft de verkrijging van een erfenis door wijlen belanghebbende, die op 10 september 1998 is overleden. De vader van belanghebbende was in 1983 gescheiden van zijn vrouw *A, met wie hij in 1951 was getrouwd. Na de scheiding heeft belanghebbende bij zijn moeder gewoond, terwijl zijn vader in 1984 met *A ongehuwd samenwoonde. De inspecteur van de Belastingdienst had een tarief van 41% toegepast op de verkrijging van belanghebbende, die in 1996 plaatsvond na het overlijden van *A. Het hof oordeelde dat het aanverwantschap tussen belanghebbende en *A niet gelijkgesteld kan worden met bloedverwantschap, omdat het huwelijk van belanghebbendes vader met *A door echtscheiding was ontbonden en niet door overlijden. Het hof bevestigde de uitspraak van de inspecteur en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
derde enkelvoudige belastingkamer
nr. 97/20718
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : wijlen *X
te : *Z
ambtenaar : inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en Successie
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 23 juni 1998 op bezwaar
soort belasting : recht van successie
verkrijging : 1996
mondelinge behandeling : op 3 november 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier
waarbij verschenen : belanghebbendes weduwe *X-Y, alsmede de inspecteur voornoemd
Gronden:
1. Voor de toepassing van de Successiewet 1956 (de Wet) wordt aanverwantschap met bloedverwantschap gelijkgesteld, doch na de ontbinding van het huwelijk dat de aanverwantschap deed ontstaan, alleen indien het door de dood is ontbonden (artikel 19, lid 1, letter b van de Wet).
2. Wijlen belanghebbende, geboren in 1943 en overleden op 10 september 1998, is na de scheiding destijds van zijn ouders, bij zijn moeder gaan wonen. De vader is daarna in de loop van 1951 in het huwelijk getreden met *A, welk huwelijk in 1983 door echtscheiding is ontbonden. Vanaf september 1984 evenwel hebben betrokkenen - ongehuwd - samengewoond. Belanghebbendes vader is in 1988 overleden.
3. Op 17 maart 1986 hebben de betrokkenen ieder een zogenaamd "langstleven testament" laten opmaken. *A benoemde daarin, in geval zij gelijktijdig met of na de man zou komen te overlijden, diens zoon tot enig erfgenaam.
In januari 1989 heeft zij dit testament herroepen en - thans wijlen - belanghebbende, haar broer en haar zuster ieder voor 1/3 deel tot erfgenaam aangewezen.
4. *A is op 20 juli 1996 overleden en de inspecteur heeft op de verkrijging ad ƒ 18.383,- door wijlen belanghebbende het tarief van 41% toegepast, behorend bij indeling in tariefgroep III.
5. Nu het huwelijk van belanghebbendes vader niet door zijn overlijden, maar door echtscheiding is ontbonden, kan de tussen belanghebbende en *A bestaand hebbende aanverwantschap niet worden gelijkgesteld met bloedverwantschap. De omstandigheid dat betrokkenen daarna gedurende een viertal jaren blijkbaar een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, is in dezen niet van belang.
6. De feiten laten voorts niet de conclusie toe dat wijlen belanghebbende als pleegzoon van *A kan worden beschouwd. Hij is immers niet in de periode van 1951 tot
het bereiken van de leeftijd van 21 jaar, gedurende een periode van vijf jaren uitsluitend door *A, al dan niet tezamen met haar echtgenoot, belanghebbendes vader, als eigen kind onderhouden en opgevoed (artikel 19, lid 2, van de Wet).
7. Belanghebbendes beroep is ongegrond.
Proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
Beslissing:
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 17 november 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.L.M. Egberts) (N.E. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 december 1998