ECLI:NL:GHARN:1999:AA1367

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/0706
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • P. Wagelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestrijding van het tarief voor rioolrecht door eigenaresse van recreatie-oord in verband met aansluiting op openbare riolering

In deze zaak heeft de eigenaresse van het recreatie-oord "A" in Z bezwaar gemaakt tegen de aanslag rioolrecht voor het jaar 1993, die oorspronkelijk was vastgesteld op ƒ 8.031,50. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot ƒ 7.040,43. De eigenaresse betwist het tarief dat voor recreatie-oorden geldt, omdat zij van mening is dat dit tarief geen relatie meer heeft met de vergroting van de gebruiksmogelijkheden van haar eigendom door de aansluiting op de openbare riolering. De verordening waarop de aanslag is gebaseerd, is vastgesteld in 1984 en is sindsdien meerdere keren gewijzigd. De eigenaresse stelt dat het tarief voor recreatie-oorden onredelijk hoog is in vergelijking met dat voor woningen, en dat er geen differentiatie is naar de mate van aanwezige recreatiemiddelen.

Het Gerechtshof Arnhem heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gemeentelijke wetgever vrij is om tarieven vast te stellen, mits dit niet leidt tot willekeurige en onredelijke belastingheffing. Het hof concludeert dat het tarief voor recreatie-oorden in dit geval leidt tot een onredelijke belastingheffing, omdat het niet in verhouding staat tot de werkelijke gebruiksmogelijkheden van de eigendom. Het hof vernietigt de uitspraak op het bezwaar, vermindert de aanslag tot ƒ 156,– en gelast dat het college het griffierecht van ƒ 75,– vergoedt aan de eigenaresse. Tevens worden de proceskosten van de eigenaresse vastgesteld op ƒ 2.685,–, te vergoeden door de gemeente Ermelo.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nr. 96/0706
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende: X
te : Z
ambtenaar : het college van Burgemeester & Wethouders van Ermelo
(hierna: het college)
aangevallen beslissing: uitspraak op bezwaarschrift
soort belasting : rioolrecht
jaar : 1993
mondelinge behandeling : op 29 november 1996 door mr Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van N. Wagener als griffier en op 16 september 1999 te Arnhem door mr Lamens, raads-heer, in tegenwoordigheid van mr P. Wagelmans als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende, beide keren tot bijstand vergezeld van haar echtgenoot, en voorts op 29 november 1996 met haar gemachtigde, alsmede de heffingsambtenaar
gronden:
1. Belanghebbende is eigenaresse van het recreatie-oord “A” aan de a-straat 1 te Z. Het kampeerterrein omvat 5.47.45 hectare grond, waarop zich bevinden een woning, een kampwinkel, toiletgebouwen en een aantal schuren. Aan belanghebbende is een aanslag rioolrecht over het jaar 1993 opgelegd ten bedrage van ƒ 8.031,50 [6.24 hectare × ƒ 1.287,10].
2. Deze aanslag is op belanghebbendes bezwaar bij uitspraak verminderd tot een aan-slag met een te betalen bedrag van ƒ 7.040,43 [5.47 hectare × ƒ 1.287,10]
3. De aanslag is gegrond op de op 25 oktober 1984 vastgestelde en op 26 november 1984 bij Koninklijk Besluit goedgekeurde Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht, zoals deze voor het jaar 1993 luidt, na de 10e wijziging, vastgesteld op 29 oktober 1992 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 29 december 1992.
4. De Verordening bevat onder meer de volgende bepalingen:
“(…).
Artikel 1 – Aard en voorwerp der belasting
1. Onder de naam rioolrecht wordt een recht geheven terzake van het in het tweede lid nader omschreven genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
2. Het genot van een in het eerste lid bedoelde dienst bestaat uit het hebben van een aansluiting ten behoeve van een eigendom op de openbare riolering. (…).
Artikel 2 - Belastingplicht
1. Het recht wordt geheven van degene, die bij het begin van het belastingjaar krachtens een zakelijk recht het genot heeft van een in artikel 1, tweede lid, bedoeld eigendom.
Artikel 4 – Grondslag
1. Het rioolrecht wordt geheven naar grondslagen welke betrekking hebben op de in artikel 1, tweede lid, bedoelde eigendommen overeenkomstig hetgeen hierna bepaald wordt.
2. a. Voor de toepassing van het eerste lid worden de eigendommen onderscheiden in:
1. woningen;
2. eendenbedrijven;
3. recreatie-oorden
4. andere dan onder 1, 2 en 3 bedoelde eigendommen. (…)
Artikel 5 – Belastinggrondslag woningen
Het rioolrecht met betrekking tot een woning wordt geheven naar een vast bedrag. (…)
Artikel 7 – Belastinggrondslag recreatie-oorden.
1. Het rioolrecht met betrekking tot een recreatie-oord wordt geheven naar de grondslag oppervlakte in hectaren, vastgesteld en naar beneden afgerond tot op éénhonderste hectare. (…)
Artikel 9 – Tarief woningen
1. Het rioolrecht met betrekking tot een woning bedraagt ƒ 156,– (…)
Artikel 11 – Tarief recreatie-oorden
1. Het rioolrecht met betrekking tot een recreatie-oord
bedraagt per hectare ƒ 1.287,10 (…).”.
5. De gemeente hief in 1993 geen rioolafvoerrecht.
6. Belanghebbende bestrijdt primair, blijkens de ter zitting van 16 september 1999 gegeven toelichting, het tarief dat geldt voor recreatie-oorden, aangezien dat tarief geen relatie meer heeft met de vergroting van de gebruiksmogelijkheden die belanghebbendes eigendom heeft tengevolge van de aansluiting op de openbare riolering. Belanghebbende acht subsidiair tenminste onjuist dat de verordening geen differentiatie in het tarief kent naar de mate van de werkelijk aanwezige “recreatiemiddelen” danwel de maximaal toegestane “recreatiemiddelen”.
7. De gemeentelijke wetgever is in beginsel vrij om binnen de uit de wet voortvloeiende beperkingen de tarieven van de gemeentelijke heffingen vast te stellen, mits dit niet leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad.
8. In het onderhavige geval is sprake van een rioolaansluitingsrecht, zijnde een gebruiksretributie als bedoeld in artikel 277, eerste lid, onderdeel b, sub 1, van de voor 1993 geldende gemeentewet. Hieraan doet niet af dat in de considerans van de Verordening is genoemd en in artikel 1 daarvan is gedoeld op onderdeel b, sub 2, van die bepaling. Het karakter van een dergelijke retributie laat, aldus HR 9 maart 1994, nr. 28738, BNB 1994/139, uitsluitend een differentiatie in het tarief toe naar de groot-te van het voordeel gelegen in de vergroting van de gebruiksmogelijkheden van een gebouwd eigendom als gevolg van de aansluiting op de openbare riolering.
9. Ter zitting van 16 september 1999 heeft het college verklaard dat belangheb-bende op dezelfde wijze, te weten via een identieke buis, is aangesloten op de openba-re riolering als bewoners van woningen en dat geen bijzondere investeringskosten zijn gemaakt voor de aansluiting van de gebouwde eigendom van belanghebbende op die riolering. Voorts heeft de ambtenaar, daarnaar ter zitting van 16 september 1999 gevraagd, niet kunnen aangeven waarin voor belanghebbende de aanmerkelijke ver-groting van de gebruiksmogelijkheden schuilt van aansluiting op de openbare riolering vergeleken met de gebruiksmogelijkheden die vanwege die aansluiting voor woningen bestaan.
10. Belanghebbende verzet zich tegen het toegepaste tarief . Dit tarief is in 1993 meer dan acht maal hoger dan dat voor woningen. In combinatie met de gekozen heffingsmaatstaf betekent dit dat belanghebbende ongeveer 45 maal zoveel dient te betalen als de zakelijk gerechtigde van een woning .
11. De oppervlakte is in het algemeen niet bepalend voor de mate waarin de ge-bruikswaarde van een eigendom wordt vergroot door de aansluiting daarvan op de openbare riolering. Wel kan worden aangenomen dat de eigenaar van een bedrijfs-pand, zoals wellicht ook de onderhavige camping, in het algemeen in grotere mate voordeel van een aansluiting op de riolering zal hebben dan de eigenaar van een op de riolering aangesloten woning. In een dergelijk geval zal een – in omvang bescheiden – verhoogd tarief verdedigbaar zijn (HR 9 maart 1994, nr. 28934, BNB 1994/140). Een differentiatie in de orde van grootte zoals hier het geval blijkt te zijn is zodanig dat deze niet danwel slechts in beperkte mate kan stoelen op een voor die specifieke eigendom door aansluiting op de openbare riolering verkregen vergroting van de gebruiksmogelijkheden. De differentiatie in tarief voor recreatie-oorden komt mits-dien in strijd met het karakter van de onderwerpelijke retributie, zoals deze op grond van artikel 277, eerste lid, onderdeel b, sub 1, van de gemeentewet mag worden geheven.
12. Het in artikel 11 lid 1, van de Verordening opgenomen tarief leidt in dit geval derhalve op zichzelf reeds tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad. Deze bepaling van de verordening mist mitsdien verbindende kracht. De ove-rige grieven behoeven geen behandeling meer.
13. Nu tot de eigendom van belanghebbende, zoals tussen partijen vaststaat, een woning behoort en het tarief voor woningen op ƒ 156,– is gesteld dient de aanslag te worden bepaald op een bedrag van ƒ 156,–.
proceskosten:
14. Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 3,5 (indiening beroepschrift; twee keer verschijnen zitting, dupliek) x ƒ 710,– × 1 (wegingsfactor), te weten ƒ 2.485,- en een bedrag aan reiskosten van ƒ 200,–.
beslissing:
Het gerechtshof
-vernietigt de uitspraak op het bezwaar;
-vermindert de aanslag tot een aanslag naar een bedrag van ƒ 156,–;
-gelast dat het college aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 75,–;
-veroordeelt het college in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 2.685,– te vergoeden door de gemeente Ermelo.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 27 september 1999 te Arnhem door mr J. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr P. Wagelmans als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier,Het lid van de voormelde kamer,
(P. Wagelmans)(J. Lamens)
De griffier is door ziekte verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 september 1999.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 160,–. Verweerder is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 630,– verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.