ECLI:NL:GHARN:1999:AA1447

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 januari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/18
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.E. Haas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aftrek buitengewone lasten autokosten door invaliditeit

In deze zaak gaat het om een beroep van een belanghebbende, geboren in 1927 en militair oorlogsinvalide, die voor zijn vervoer afhankelijk is van een auto. Tot en met 1990 ontving hij een vergoeding van het ministerie van defensie voor noodzakelijke verplaatsingskosten op basis van 15.000 kilometers per jaar. De belanghebbende heeft in 1994 een tweedehands auto aangeschaft voor circa ƒ 23.000, met een catalogusprijs van ƒ 32.315. In het belastingjaar heeft hij 25.490 kilometers gereden, waarvan een deel voor ritten naar zijn tweede huis in Frankrijk en een deel in het kader van zijn vroegere beroepsuitoefening. Hij deed aangifte met een belastbaar inkomen van ƒ 117.735 en een vermogen van ƒ 754.250, en vroeg een aftrek van ƒ 6.477 voor buitengewone lasten, die door de inspecteur werd afgewezen.

De inspecteur stelde dat er geen extra autokosten als gevolg van de invaliditeit van de belanghebbende waren te onderkennen, en verleende daarom geen aftrek. De belanghebbende berekende in zijn pleitnotities de aftrekbare autokosten op ƒ 6.915, terwijl de inspecteur deze op ƒ 9.703 stelde. Het hof oordeelde dat het houden en gebruiken van een auto in de prijsklasse van de belanghebbende normaal is voor iemand in vergelijkbare financiële omstandigheden, en dat er geen bewijs was dat de niet-toegelaten vervoerskosten gemaakt waren voor geneeskundige hulp.

Het hof concludeerde dat de autokosten van de belanghebbende niet boven het gemiddelde van vergelijkbare belastingplichtigen uitkwamen, en dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende geen recht had op de gevraagde aftrek. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het hof vond geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 januari 1999 door mr. N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
derde enkelvoudige belastingkamer
nr. 98/18
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : *X
te : *Z
ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar d.d. 11 november 1997
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1995
mondelinge behandeling : op 14 januari 1999 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede de inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende, die is geboren in 1927, is militair oorlogsinvalide. Hij is voor zijn vervoer aangewezen op het gebruik van een auto. Tot en met 1990 ontving hij van het ministerie van defensie een vergoeding voor noodzakelijke verplaatsingskosten op basis van 15.000 kilometers per jaar.
2. Belanghebbende berijdt een voor circa ƒ 23.000,– in oktober 1994 tweedehands aangeschafte *a-auto automaat, bouwjaar 1992, catalogusprijs ƒ 32.315,–. Hij heeft gedurende het onderhavige jaar met deze auto 25.490 kilometers gereden, waarvan circa 4.500 voor regelmatige ritten naar zijn tweede huis in Frankrijk en circa 2.000 in het kader van zijn vroegere * beroepsuitoefening.
3. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 117.735,– en een vermogen van ƒ 754.250,–. In zijn voormelde aangifte voor de inkomstenbelasting verzocht belanghebbende een aftrek ter zake van buitengewone lasten van ƒ 6.477,–, als volgt berekend:
diverse uitgaven, niet in geschil ƒ 9.292,–
autokosten in verband met invaliditeit zoals in het
verleden 15.000 kilometer voor particulier gebruik
in automaat : 15.000 ? ƒ 0,59 ƒ 8.850,–
ƒ 18.142,–
franchise ƒ 11.665,–
ƒ 6.477,–.
4. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat bij belanghebbende, gelet op diens financiële omstandigheden, geen extra autokosten als gevolg van invaliditeit zijn te onderkennen en heeft deswege geen aftrek verleend.
5. Belanghebbende berekent in zijn pleitnotities de aftrekbare autokosten in afwijking van zijn aangifte, op een bedrag van ƒ 6.915,–. De inspecteur berekent belanghebbendes totale autokosten voor het onderhavige jaar op ƒ 9.703,–.
6. Het houden en gebruik van een auto in een prijsklasse als de onderhavige is voor iemand die niet invalide is, maar overigens in vergelijkbare financiële en gezinsomstandigheden verkeert als belanghebbende, volstrekt normaal. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de door de inspecteur niet in aftrek toegelaten vervoerskosten, kosten betreft die gemaakt zijn voor het verkrijgen van geneeskundige hulp.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende gedurende het onderhavige jaar 25.490 kilometers met zijn auto heeft gereden. Voor wat betreft het bedrag van de feitelijke autokosten verschillen partijen uitsluitend over de aan dit jaar toe te rekenen afschrijving (ƒ 2.500,– volgens de inspecteur en ƒ 4.800,– volgens belanghebbende) alsmede over de vraag of belanghebbende terecht extra slijtage aan banden in aanmerking neemt en wel tot een bedrag van ƒ 200,–.
8. De onderhavige auto is door de fabrikant als standaarduitvoering met automaat geleverd. Voor een afzonderlijke afschrijving op de kostprijs van de automatische transmissie is dan ook geen plaats.
De inspecteur heeft voorts – in het bijzonder in zijn conclusie van dupliek – aannemelijk gemaakt dat voor het onderhavige jaar bij de bepaling van de totale autokosten over dit jaar, een afschrijving van ƒ 2.500,– gehanteerd kan worden.
Er is geen noodzaak om een eventuele – door belanghebbende gestelde – snellere slijtage van banden door middel van een speciale afschrijving in de berekening van de kilometerkostprijs te betrekken.
9. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende door de aard van zijn invaliditeit een auto met automatische transmissie moet gebruiken en voorts dat hij ook de auto zal gebruiken in die gevallen dat een niet-invalide, maar overigens in vergelijkbare omstandigheden verkerende belastingplichtige per fiets of openbaar vervoer zou reizen.
10. Dit leidt op zichzelf evenwel nog niet tot het als buitengewone last in aanmerking nemen van autokosten. Daartoe is nodig dat het totaal van belanghebbendes autokosten uitgaat boven het bedrag dat niet-invalide belastingplichtigen die overigens in vergelijkbare financiële en gezinsomstandigheden verkeren, plegen uit te geven.
11. De inspecteur heeft aan de hand van CBS gegevens over 1995 aannemelijk gemaakt, dat de groep van 25% der belastingplichtigen met een besteedbaar inkomen van ƒ 60.136,– of meer – tot welke groep belanghebbende kan worden gerekend – aan vervoerskosten in dat jaar gemiddeld ƒ 9.999,– (ƒ 11.175 -/- ƒ 1.176) heeft uitgegeven. Belanghebbendes autokosten over het onderhavige jaar belopen, zoals uit het hiervoor onder 5 vermelde volgt, een ongeveer gelijk bedrag. Bedacht moet voorts worden, zoals de inspecteur terecht opmerkt, dat voormeld bedrag van ƒ 9.999,– een gemiddelde is en dat verwacht mag worden dat belastingplichtigen met een inkomen en vermogen als dat van belanghebbende terzake meer dan dat gemiddelde hebben uitgegeven.
12. Voormelde conclusie wordt dan ook niet anders wanneer het bedrag van de aan het onderhavige jaar tot te rekenen afschrijving, hoger zou moeten worden berekend, bijvoorbeeld op ƒ 3.500,–.
13. Het vorenstaande voert tot de conclusie dat belanghebbendes beroep niet gegrond is.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 1999 door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier,Het lid van de voormelde kamer,
(J.L.M. Egberts)(N.E. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 februari 1999