ECLI:NL:GHARN:1999:AA1457

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 januari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/1535
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.B.H. Röben
  • A. Vellema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende, aangeduid als X, tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk. De naheffingsaanslag, gedateerd op 21 mei 1993, bedraagt ƒ 57,50. Het beroepschrift is op 24 oktober 1996 ingediend en later aangevuld. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 augustus 1997 is de gemachtigde van de gemeente Harderwijk gehoord, terwijl belanghebbende niet aanwezig was.

Belanghebbende verzoekt om vernietiging van de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag, terwijl de gemeente concludeert tot bevestiging van de uitspraak. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, op basis van een machtiging van de voorzitter van de belastingkamer. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar vernietigd moet worden.

Het hof heeft ook de feiten vastgesteld met betrekking tot de naheffingsaanslag. De gemeente heeft bewijs geleverd dat het voertuig van belanghebbende op de betreffende datum zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Belanghebbende heeft echter betwist dat hij op die datum op de aangegeven locatie heeft geparkeerd. Het hof oordeelt dat het beroep van belanghebbende gegrond is voor wat betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar, maar ongegrond voor de naheffingsaanslag zelf. De beslissing van het hof is om de bestreden uitspraak te vernietigen, het bezwaar ontvankelijk te verklaren, de naheffingsaanslag te handhaven en de gemeente te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 96/1535
U i t s p r a a k
op het beroep van *X te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk (hierna: b en w) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting nummer *1.
1. Naheffingsaanslag en bezwaar
1.1. De naheffingsaanslag, gedagtekend 21 mei 1993, beloopt ƒ 57,50.
1.2. Op het met machtiging van de voorzitter van de belastingkamer van dit hof van 21 juni 1996, nummer V 94/6002, tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende hebben b en w bij uitspraak van 13 september 1996.
belanghebbende in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Geding voor het hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 24 oktober 1996 en aangevuld op 27 januari 1997.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift, de daarbij genoemde bijlagen, alsmede de na de na te melden mondelinge behandeling gevoerde briefwisseling naar aanleiding van door het hof van b en w gevraagde schriftelijke inlichtingen. Op deze briefwisseling is het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op 18 augustus 1997 is gehoord *A, werkzaam bij de gemeente Harderwijk, als gemachtigde van b en w. Belanghebbende is met kennisgeving aan het hof niet verschenen.
3. Conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.
3.2. B en w concluderen tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. De vaststaande feiten
Het hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast.
4.1. B en w hebben ter onderbouwing van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overgelegd
– een afschrift van een op 21 mei 1993 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting ter zake van het parkeren op het parkeerterrein genaamd Plantage te Harderwijk met een motorrijtuig met kenteken *aa-11-bb, van welk motorrijtuig belanghebbende volgens het kentekenregister op die datum houder is;
– een op 19 augustus 1997 op ambtseed opgemaakte verklaring van *B met de volgende inhoud:
“Ik kan mij dit geval niet meer herinneren, maar de controle wordt als volgt uitgevoerd. Als er op het dashboard van een auto geen parkeerkaartje wordt aangetroffen, wordt er nauwkeurig op de grond en op de stoelen van de auto gekeken. Wordt er dan door de parkeercontroleer nog geen kaartje aangetroffen, dan wordt er weer op het dashboard gekeken. Op parkeerterreinen waarvoor ook ontheffingen voor uitgegeven worden, wordt er nauwkeurig gekeken of er een ontheffing op de voorruit is aangebracht. Als er geen parkeerkaartje en geen ontheffing wordt aangetroffen wordt er een naheffingsaanslag uitgeschreven.”
5. Het geschil en de standpunten van partijen
5.1. Partijen houdt verdeeld
– of belanghebbende tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend,
– of belanghebbendes motorrijtuig op 21 mei 1993 op de Plantage in Harderwijk stond geparkeerd, en zo ja
– of belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting tijdig had voldaan.
5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
5.3. Daaraan zijn mondeling geen gronden toegevoegd.
6. Beoordeling van het geschil
(de ontvankelijkheid)
6.1. Belanghebbende heeft de voorzitter van de belastingkamer op de voet van artikel 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht om toestemming om alsnog binnen een daartoe te stellen termijn een bezwaarschrift te mogen indienen tegen voormelde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
6.2. Bij beschikking van 21 juni 1996 heeft de voorzitter machtiging verleend om binnen één maand na de datum van terpostbezorging van die beschikking (eveneens 21 juni 1996) bedoeld bezwaarschrift in te dienen.
6.3. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende het bezwaarschrift tijdig ingediend.
6.4. Door de machtiging van 21 juni 1996 tot het wederom indienen van een bezwaarschrift waren b en w gehouden opnieuw uitspraak te doen en bij tijdige indiening van het bezwaarschrift belanghebbende in zijn bezwaar te ontvangen.
6.5. Het vorenstaande brengt mee, dat nu het bezwaarschrift tijdig is ingediend de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
(de naheffingsaanslag)
6.6. B en w leveren met de door hen overgelegde naheffingsaanslag en de op ambtseed opgemaakte verklaring van de parkeercontroleur bewijs dat op 21 mei 1993 belanghebbendes motorrijtuig met kenteken *aa-11-bb stond geparkeerd op de Plantage te Harderwijk zonder dat vooraf de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
6.7. Belanghebbende heeft in een brief aan b en w van 27 juni 1994, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, onder meer het volgende verklaard:
“Op het op de aanslag genoemde tijdstip heb ik mijn auto, kenteken *aa-11-bb inderdaad geparkeerd op de “Plantage” te Harderwijk. De opmerking van de betreffende parkeercontroleur dat er geen parkeerkaart aanwezig zou zijn geweest is echter absoluut onjuist.”
6.8. In het bezwaarschrift van 18 juli 1996 betoogt belanghebbende evenwel, dat het hem pas onlangs is opgevallen dat als lokatie is opgegeven een parkeerterrein met de naam “Plantage”. Hij heeft daar evenwel nog nooit gestaan. Als hij de laatste jaren in Harderwijk is geweest, heeft hij steeds op het parkeerterrein “klooster” geparkeerd.
6.9. In het beroepschrift volhardt belanghebbende in deze laatste stelling en voegt hij daaraan toe, dat hij nooit heeft bedoeld te erkennen dat hij op de bewuste dag in Harderwijk heeft geparkeerd.
6.10. Het hof ziet geen aanleiding om de juistheid van het door b en w geleverde bewijs ter zake van het geparkeerd staan van belanghebbendes motorrijtuig op 21 mei 1993 op de Plantage in twijfel te trekken.
Belanghebbendes niet consequente stellingname geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
7. Slotsom
Het beroep van belanghebbende is gegrond voorzover betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar en ongegrond voorzover betreft de nageheven belasting.
8. Proceskosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
9. Beslissing
Het gerechtshof
– vernietigt de bestreden uitspraak;
– verklaart het bezwaar ontvankelijk;
– handhaaft de naheffingsaanslag;
– gelast b en w aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 40,- te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 1999 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Vellema als griffier.
(A. Vellema)(J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 januari 1999