zesde enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/03371
U i t s p r a a k
op het beroep van *X te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd afdeling Financiën c.a. van de gemeente Gorssel (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken met het nummer *1.
1. Beschikking en bezwaar
1. Aan belanghebbende is voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met
31 december 2000 een beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken gegeven wegens het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht, alsmede wegens het genot krachtens zakelijk recht van de onroerende zaak plaatselijk bekend als *a-dijk 28 te *Q (beschikkingnummer *1). De bij die beschikking vastgestelde waarde beloopt ¦ 65.000,-.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak is de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 2 september 1998 en aangevuld op 14 oktober 1998.
2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen.
3. Bij de mondelinge behandeling op 21 september 1999 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende, alsmede de ambtenaar, bijgestaan door *A, taxateur.
3.1. Op 1 januari 1997 had belanghebbende het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht, alsmede het genot krachtens zakelijk recht van de tot recreatiewoning dienende onroerende zaak, plaatselijk bekend als *a-dijk 28 te *Q.
3.2. Belanghebbende heeft de recreatiewoning op 12 augustus 1993 gekocht voor ¦ 30.000,-. In de prijs is begrepen ¦ 5.000,- voor roerende zaken. Deze transactie betrof de koop van de woning, waarbij belanghebbende de grond in erfpacht verwierf.
3.3. De ambtenaar heeft een op 2 december 1998 gedagtekend taxatierapport van * *A overgelegd, in welk rapport wordt geconcludeerd tot een waarde van belanghebbendes recreatiewoning per de peildatum van ¦ 65.000,-.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld, of de door de ambtenaar vastgestelde waarde van ¦ 65.000,- te hoog is, welke vraag de ambtenaar ontkennend beantwoordt en belanghebbende bevestigend.
4.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
4.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd - zakelijk weergegeven -
4.3.1. door belanghebbende:
4.3.1.1. In de prijs die hij in augustus 1993 voor de woning heeft betaald was de waarde van de erfpacht begrepen.
4.3.2. en namens de ambtenaar:
4.3.2.1. Gelet op de hoogte van de door belanghebbende betaalde prijs voor de woning is de waarde van de grond daarin niet begrepen.
4.4. Belanghebbende verzoekt vermindering van de waarde van de onderhavige recreatiewoning.
4.5. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende is op 1 januari 1995 eigenaar van de recreatiewoning *a-dijk 28 te *Q, welke woning is gelegen op erfpachtsgrond.
5.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) wordt de waarde van de onderhavige onroerende zaak - het tot recreatiewoning dienende pand *a-dijk 28 te *Q - bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 1995 (artikel 18, lid 2, van de Wet).
5.3. De ambtenaar heeft ter staving van de door hem verdedigde waarde van ¦ 65.000,- bij het vertoogschrift een op 2 december 1998 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door taxateur *A, in welk rapport wordt geconcludeerd tot een waarde in het economische verkeer van belanghebbendes recreatiewoning per de peildatum van eveneens¦ 65.000,-. In het taxatierapport zijn ter vergelijking gegevens vermeld van het tot recreatiewoning dienende pand *b-laantje 1, te *R.
5.4. Deze zaak is op 15 juni 1994 verkocht voor ¦ 135.000,-. In het rapport wordt ingegaan op de verschillen tussen *b-laantje te *R en belanghebbendes zaak, en wordt gemotiveerd waarom belanghebbendes zaak lager gewaardeerd dient te worden. De taxateur heeft daarmee, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, tot uitdrukking gebracht dat op 1 januari 1995, gelet op het vergelijkingsperceel, de waarde van de woning vermeerderd met de waarde van het erfpachtsrecht tenminste ¦ 65.000,- bedroeg.
5.5. Belanghebbende - die niet zijnerzijds een taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht heeft overgelegd - maakt met hetgeen hij heeft aangevoerd en in het bijzonder met zijn verwijzing naar de koopprijs van de recreatiewoning in 1993, niet aannemelijk dat de gezochte waarde minder beloopt dan ¦ 65.000,-.
5.6. Het beroep is ongegrond.
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar.
Aldus gedaan te Arnhem op 1 december 1999 door mr Lamens, lid van zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier.
(J.L.M. Egberts) (J. Lamens)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 december 1999
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht ¦ 160,-. Indien verweerder beroep in cassatie instelt, is een griffierecht van ¦ 630,- verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.