ECLI:NL:GHARN:2000:AA5064

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/3123
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.M. van Schie
  • M. Röben
  • A. de Kroon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op werknemersoptierechten en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 januari 2000, staat de belastingheffing op werknemersoptierechten centraal. De belanghebbende, aangeduid als X, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, die betrekking had op de loonbelasting en premie volksverzekeringen voor het tijdvak februari 1998. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 januari 2000, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de Inspecteur aanwezig was.

De belanghebbende betoogde dat het waarderingsforfait voor niet ter beurze genoteerde aandelenoptierechten, zoals opgenomen in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, ook van toepassing zou moeten zijn op de door hem verkregen aandelenoptierechten. Het Hof oordeelde echter dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien de werknemersoptierechten op het moment van het onvoorwaardelijk worden geen verwachtingswaarde hadden, maar enkel een intrinsieke waarde. De wijziging van het waarderingsvoorschrift per 26 juni 1998 deed hieraan niet af.

Daarnaast stelde de belanghebbende dat koerswinsten op aandelen voor particuliere beleggers onbelast zijn en dat dit ook zou moeten gelden voor de voordelen uit de werknemersoptierechten. Het Hof verwierp dit argument, omdat de wettelijke regeling voor inkomsten uit vermogen en uit dienstbetrekking wezenlijk verschilt, waardoor er geen gelijke gevallen zijn.

Het Hof concludeerde dat de waardestijging van een voorwaardelijk werknemersoptierecht in de periode tussen toekenning en onvoorwaardelijk worden in de loonsfeer valt. Gezien deze overwegingen werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de vice-president P.M. van Schie, in aanwezigheid van griffier M.M. Nuboer.

Uitspraak

RdO
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nr. 98/3123
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : *X
te : *Z
ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
soort belasting : loonbelasting/premie volksverzekeringen
tijdvak : februari 1998
mondelinge behandeling : op 6 januari 2000 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, voorzitter, mrs Röben en De Kroon, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden en mr Nuboer als griffiers
waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur
Gronden:
1. Belanghebbende betoogt in de eerste plaats dat het in artikel 15 (tekst tot 26 juni 1998) van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 opgenomen waarderingsforfait voor niet ter beurze genoteerde aandelenoptierechten (kort gezegd 7,5 percent van de waarde in het economische verkeer van het onderliggende aandeel) op grond van het gelijkheidsbeginsel ook toepassing behoort te vinden op de onderhavige door hem van zijn werkgeefster verkregen aandelenoptierechten. Dit betoog faalt, aangezien niet kan worden gezegd dat hier sprake is van gelijke gevallen. Bedoeld forfait ziet immers op de waardering van de verwachtingswaarde van niet ter beurze genoteerde aandelenoptierechten, terwijl de door belanghebbende verkregen werknemersoptierechten op het moment van het onvoorwaardelijk worden daarvan (het genietingsmoment voor de loonbelasting) geen verwachtingswaarde hadden doch louter een intrinsieke waarde. De omstandigheid dat de regelgever het in voormelde bepaling vervatte waarderingsvoorschrift met ingang van 26 juni 1998 heeft gewijzigd doet - anders dan belanghebbende stelt - hieraan niet af.
2. In zoverre belanghebbende voorts betoogt dat, nu koerswinsten op aandelen c.q. op aandelenoptierechten voor particuliere beleggers in de onbelaste sfeer liggen, zulks op grond van het gelijkheidsbeginsel evenzeer heeft te gelden voor het met de onderwerpelijke werknemersoptierechten behaalde voordeel, snijdt dit betoog evenmin hout. Het regime van de bron "inkomsten uit vermogen" en het regime van de bron "inkomsten uit dienstbetrekking" is nu eenmaal in het wettelijke systeem zo verschillend geregeld dat ook in zoverre niet kan worden gezegd dat hier sprake is van gelijke gevallen.
3. Tenslotte zij nog opgemerkt dat, anders dan waarvan belanghebbende in zijn pleitnota kennelijk uitgaat, een waardestijging van een "voorwaardelijk werknemersoptierecht" in de periode gelegen tussen de toekenning van dat recht en het onvoorwaardelijk worden daarvan (dat moment is het genietingstijdstip voor de loonbelasting) in de "loonsfeer" ligt.
4. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbendes beroep ongegrond is.
Proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).
Beslissing:
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2000 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(M.M. Nuboer) (P.M. van Schie)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 januari 2000