3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of in het onderhavige geval artikel 27 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) van toepassing is en of het bedrag aan rente door belanghebbende juist is berekend. Belanghebbende berekent dit bedrag primair op ƒ 182.397,-- (artikel 27) en subsidiair op ƒ 226.053,- (artikel 31); de Inspecteur meent dat artikel 27 van de Wet toepassing mist en dat het in aanmerking te nemen bedrag, als vergoeding ter vervanging van gederfde inkomsten in de zin van artikel 31 van de Wet, moet worden bepaald op ƒ 231.523,--.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben ter zitting verklaard datgene wat is weergegeven in het tot de gedingstukken behorende aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Het belang dat belanghebbende heeft bij toepassing van artikel 27 van de Wet in plaats van toepassing van artikel 31 van die wet is naar haar zeggen gelegen in haar wens om later het resultaat van dit jaar in een verzoek om middeling op te nemen. Belanghebbende heeft meer voordeel van het progressief belasten van de gerijpte rente gevolgd door middeling, dan van het belasten van gederfde inkomsten tegen het - niet met middeling cumulerende - bijzondere tarief gevolgd door middeling.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van primair ƒ 186.469,--, en subsidiair ƒ 230.125,--, met handhaving van de overige elementen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil.
Inkomsten uit vermogen
4.1. Artikel 24 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wijst als inkomsten uit vermogen aan "voordelen die worden getrokken uit onroerende en roerende zaken en uit rechten die niet op zaken betrekking hebben.".
4.2. Met de passage "getrokken uit" wordt tot uitdrukking gebracht dat het voordeel eerst kan worden belast wanneer het uit de bron voortvloeit en, op het genietingsmoment van artikel 33 van de Wet, ter beschikking van de gerechtigde is gekomen.
4.3. Een vergoeding door een belanghebbende verkregen bij de overdracht van het recht op toekomstige voordelen is niet uit de bron voortgevloeid en zal daarom niet op grond van artikel 24 van de Wet kunnen worden belast.
Vervanging van inkomsten
4.4. De wetgever heeft die consequentie, namelijk het onbelast laten van bedoelde vergoeding, niet gewild en heeft voor "gevallen, waarin de belastingplichtige rijpende inkomsten realiseert (…) door het afzonderlijk vervreemden van een lopende termijn van inkomsten uit vermogen" (par. 41 Leidraad Besluit IB 1941) in artikel 36 van dat Besluit, en nadien in artikel 31 van de Wet, vastgelegd dat tot de inkomsten mede behoort hetgeen genoten wordt ter vervanging van gederfde of te derven inkomsten.
Vervreemding lopende termijn
4.5. Op die systematiek is een uitzondering gemaakt in artikel 27, lid 1, van de Wet voor gevallen waarin termijnen van huren, pachten en renten van schuldvorderingen worden vervreemd.
4.6. Artikel 27, lid 1, van de Wet heeft, gelet op de wetsgeschiedenis van die bepaling slechts betrekking op lopende termijnen (HR 8 juni 1977, nr. 18384, BNB 1977/252).
4.7. In het onderhavige geval is sprake van rentebedragen die - gelet op hetgeen is geciteerd onder 2.3. hiervóór - per jaar verschuldigd zijn, terwijl die bedragen pas na tien jaren opeisbaar zijn. Aan het einde van elk jaar staat de omvang van de verschuldigde rente vast. Dit bedrag ondergaat derhalve tot het moment van opeisbaarheid geen verandering. Onder het begrip "termijn" dient in dit verband te worden verstaan "de gedurende het jaar gerijpte rente". In dit geval is slechts sprake van één jaar (1996) waarin op het moment van verkoop van de vordering sprake is van gedurende dat jaar gerijpte rente, welke rente echter pas bij opeisbaarheid in 2006 tot inkomen leidt. Onder die omstandigheden is sprake van inkomen ter zake van niet meer lopende termijnen, dat nog niet genoten is in de zin van artikel 33, lid 1, van de Wet. Dergelijke termijnen zijn niet te beschouwen als de lopende termijnen waarop artikel 27, lid 1, van de Wet het oog heeft.
Te belasten bedrag
4.8. Nu artikel 27, lid 1, van de Wet - een lex specialis ten opzichte van artikel 31, lid 1 van de Wet - niet van toepassing is, heeft de Inspecteur terecht artikel 31, lid 1, toegepast. Hij berekent de baten op een bedrag van
ƒ 231.523,--. Hij merkt het saldo van de verkoopprijs van de vordering
(ƒ 408.023,--) en de met een bedrag van ƒ 6.000,-- verminderde nominale waarde van het nog uitstaande bedrag aan lening (ƒ182.500,--) aan als een bedrag dat genoten is ter vervanging van gederfde inkomsten. Belanghebbende verdedigt voor dit geval dat het bedrag aan gederfde inkomsten ƒ 226.053,-- moet zijn.