Uitspraak
op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de gemeente Deventer (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het hof
1.1. De naheffingsaanslag is, met dagtekening 13 mei 1998 en onder nummer xxx vastgesteld op een bedrag van ƒ 67,- te weten ƒ 2,- aan parkeerbelasting en ƒ 65,- aan kosten.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De ambtenaar heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het hof en heeft bij haar beroepschrift één bijlage overgelegd. De ambtenaar heeft een vertoogschrift met zes bijlagen ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het hof van 1 oktober 1999 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de ambtenaar.
1.5. Naar aanleiding van het ter zitting door het hof tot de ambtenaar gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2° , en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden. Partijen hebben het hof schriftelijk laten weten het niet wenselijk te achten hun standpunten nogmaals mondeling toe te lichten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.
2.1. De echtgenoot van belanghebbende, X-Y heeft op 13 mei 1998 de personenauto van het merk Mercedes met kenteken aa-bb-11 geparkeerd op een parkeerterrein aan de Verzetslaan te Deventer.
2.2. Op het in 2.1. genoemde parkeerterrein is aangegeven dat voor het parkeren betaald moet worden. Op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 1994 (hierna: de Verordening), bedraagt het tarief ter plaatse ƒ 0,50 per kwartier of een gedeelte daarvan.
2.3. Tot de stukken van het geding behoort een fotokopie van een parkeerkaartje, waarop - onder meer - het volgende is afgedrukt:
(…)
Plaats deze zijde goed leesbaar
achter uw voorruit
VERTREKTIJD DAG MAAND
21:00 13 MEI 98
FW1392 F 7,50
DEVENTER
VERZETSLAAN 1
12:50 980513
2.4. Aangezien naar het oordeel van de controlerend ambtenaar van de parkeerpolitie van de gemeente Deventer niet op de juiste wijze de verschuldigde belasting was voldaan heeft deze de onder 1.1. bedoelde naheffingsaanslag opgemaakt met daarin de vermelding van het kenteken aa-bb-11, en het biljet overeenkomstig artikel 234, lid 8, van de Gemeentewet aan het voertuig aangebracht.
2.5. Met dagtekening 23 juni 1998 is aan belanghebbende een Kennisgeving naheffingsaanslag parkeerbelasting gezonden. Deze kennisgeving vermeldt een aanslagnummer (000), een uiterste betaaltermijn (23 juli 1998), en de vermelding dat tegen de aanslag binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt. In de toelichting is opgenomen, kort gezegd, dat is geconstateerd dat is geparkeerd zonder duidelijk lees- en zichtbaar geplaatst betaalbewijs van parkeerbelasting. Verder vermeldt de toelichting de zin: "Om deze reden is aan u een naheffingsaanslag opgelegd." Als belastbaar feit is in de kennisgeving vermeld: "Parkeren bij automaat met kaarten zonder aanbrengen kaart op voorgeschreven wijze."
2.6. Het kenteken dat voor de in 2.1. genoemde personenauto is opgegeven is geregistreerd op naam van belanghebbende.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Hij stelt dat hij bij de parkeerautomaat een dagkaart heeft gekocht en achter de voorruit heeft geplaatst. De dagkaart is door onbekende oorzaak van het dashboard gevallen en later aangetroffen onder de rechter voorstoel. De ambtenaar stelt dat de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat er geen geldige parkeerkaart heeft gelegen achter de voorruit van de auto. Dit betekent naar zijn mening dat niet op de voorgeschreven wijze aan de belastingplicht is voldaan.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd.
3.3.1. Door belanghebbende:
Ik heb een technisch adviesbureau en had die dag een vergadering in Deventer. De vergadering zou ongeveer de gehele middag duren. Ik heb bij de parkeerautomaat een dagkaartje gekocht en achter de voorruit gelegd. De waarneming van de parkeercontroleur kan wel kloppen. Ik ben tussendoor nog even in de auto geweest. Bij die gelegenheid moet het kaarje van het dashboard zijn gewaaid. Deze zitting kost mij een veelvoud van het nageheven bedrag. Het gaat mij erom dat mij recht wordt gedaan.
3.3.2. Namens de ambtenaar:
Twee parkeercontroleurs hebben geconstateerd dat er geen parkeerkaartje achter de voorruit lag. Er was dus niet voldaan aan een op belanghebbende rustende verplichting. Hij heeft geen redenen te twijfelen aan de verklaring van de parkeercontroleurs. Hij kan bevestigen noch ontkennen dat belanghebbende daadwerkelijk heeft betaald. In ieder geval staat vast dat er geen kaartje achter de voorruit lag en dat X-Y dus niet aan de voorschriften had voldaan. De bevoegdheid om parkeerbelasting over één uur na te heffen ontleent hij rechtstreeks aan de Gemeentewet. Het aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 9 van de Verordening Parkeerbelastingen 1994 heeft hij nog niet kunnen achterhalen. Hij zal schriftelijk op de vragen van het hof reageren.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In de Verordening Parkeerbelastingen 1994 (hierna: de Verordening) zoals deze voor het onderhavige jaar luidt zijn, voor zover voor het onderhavige geding van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
"Artikel 1 Parkeerbelastingen.