3.3. Op voormeld, aan het aanslagbiljet te ontlenen en in het belang van de rechtszekerheid te beschermen vertrouwen kan de belastingplichtige zich echter niet met vrucht beroepen indien hem ten tijde van de uitreiking van het aanslagbiljet reeds vanwege de inspecteur was kenbaar gemaakt dat de daarin opgenomen aanslag ten gevolge van een door de inspecteur nader aangeduide misslag van feitelijke of rechtskundige aard onjuist was vastgesteld en mitsdien in zoverre niet als definitieve vaststelling en mitsdien in zoverre niet als definitieve vaststelling van de belastingschuld kon gelden doch door een navordering op dit punt zou worden gevolgd. In dat geval staat de in de laatste volzin van artikel 16, lid 1, gemaakte, op het beginsel van de rechtszekerheid terug te voeren uitzondering aan navordering niet in de weg (HR 17 oktober 1990, nr. 26299, BNB 1991/118).
3.4. In het vertoogschrift van de Inspecteur voor het Hof ligt, gelet op de vermelding van de brief aan belanghebbende van 22 november 1995, waarvan een kopie daarbij als bijlage is gevoegd, de stelling besloten dat zich te dezen een geval heeft voorgedaan als onder 3.3 bedoeld. Uit 'Hofs uitspraak en de verdere stukken van het geding blijkt niet dat de Inspecteur die stelling in de loop van het geding heeft prijsgegeven Nu het Hof zich over die stelling niet heeft uitgelaten, is zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel slaagt. 's Hofs uitspraak kan in stand blijven. Verwijzing moet volgen."
1.3. Na verwijzing is de taak van dit Hof:
-1- te onderzoeken of zich in deze zaak een geval voordoet als bedoeld in 3.3. van het arrest van de Hoge Raad, te weten: was belanghebbende ten tijde van de uitreiking van het aanslagbiljet (van de primitieve aanslag) reeds vanwege de Inspecteur kenbaar gemaakt dat de daarin opgenomen aanslag ten gevolge van een door de Inspecteur nader aangeduide misslag van feitelijke of rechtskundige aard onjuist was vastgesteld en mitsdien in zoverre niet als definitieve vaststelling van de belastingschuld kon gelden doch door een navordering op dit punt zou worden gevolgd, en zo ja:
-2- heeft de Inspecteur zijn hiervoor bedoelde stelling prijsgegeven? en zo neen:
-3- tot welke omvang deed belanghebbende uitgaven ter voorziening in het levensonderhoud van zijn in Turkije wonende moeder?, alsmede
-4- heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding ter zake van de behandeling van zijn beroep voor het gerechtshof te 's-Hertogenbosch?
2.1. Tussen partijen is in dezen niet in geschil dat aan belanghebbende over het onderwerpelijke jaar een verplichte aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zou moeten worden opgelegd op de voet van artikel 64, lid 2, onderdeel e, (tekst 1994) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Evenmin is betwist dat belanghebbende langer dan een maand werd ingedeeld in tariefgroep 3 terwijl hij voor de inkomstenbelasting van het onderwerpelijke jaar in tariefgroep 2 of 1 valt.
2.2. Tegenover de gemotiveerde stellingname van de Inspecteur dat zich in dezen een geval als hiervoor onder 1.3. ad 1 voordeed, heeft belanghebbende niets aangevoerd waaruit het tegendeel zou kunnen volgen. Het Hof aanvaardt daarom het standpunt van de Inspecteur op dit punt en ten aanzien van de tweede vraag als juist.
2.3. Op belanghebbende rust de bewijslast voor de gevraagde aftrek. Zijn stelling dat hij ƒ 5.212,50 aan zijn moeder zou hebben betaald voor haar levensonderhoud maakt hij echter tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk. Bij de door belanghebbende geproduceerde stukken zijn weliswaar betalingsbescheiden tot een bedrag van ƒ 5.360 aanwezig maar de Inspecteur stelt terecht dat uit niets blijkt dat dit geld feitelijk naar belanghebbendes moeder is gegaan terwijl voorts evenmin is aannemelijk gemaakt dat sprake is van behoeftigheid van belanghebbendes moeder.
3. Het vorenstaande voert tot de conclusie dat het gelijk in dezen aan de Inspecteur is.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud) vindt het Hof geen termen aanwezig.
Zulks geldt evenzeer voor de proceskosten voor het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2000 door mr Van Schie vice-president, voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw mr Nuboer als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,