ECLI:NL:GHARN:2000:AA6619

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/575
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • E.M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op inkomsten uit piramidespelen en de toepassing van het vertrouwensbeginsel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 13 april 2000, staat de belastingheffing over inkomsten uit piramidespelen centraal. De belanghebbende, die in 1996 deelnam aan een piramidespel, ontving een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de Belastingdienst. De belanghebbende had geen opgave gedaan van de inkomsten die hij uit het piramidespel had genoten. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2000, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, werd de zaak besproken door raadsheer mr. Lamens en griffier mw. mr. Van Hoorn.

De belanghebbende betwistte de belastingheffing en voerde aan dat de voordelen uit het piramidespel niet als inkomsten in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 konden worden aangemerkt. Hij stelde dat er geen sprake was van een bron van inkomen, omdat hij niet redelijkerwijs kon verwachten dat hij voordeel zou behalen uit zijn deelname. Het Hof oordeelde echter dat de activiteiten van de belanghebbende, zoals het werven van nieuwe leden, wel degelijk als werkzaamheden in het economische verkeer konden worden aangemerkt, waardoor de voordelen als belastbare inkomsten moesten worden beschouwd.

Daarnaast werd het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel verworpen. Het Hof stelde vast dat de wetgeving omtrent piramidespelen duidelijk was en dat de belanghebbende geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan de wetgeving die hem zou vrijstellen van belastingheffing. Ook het argument dat het piramidespel als kansspel moest worden aangemerkt, werd verworpen, omdat de belanghebbende in feite invloed had op de uitkomst van het spel. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Belastingdienst en oordeelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd.

Uitspraak

EvH
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/575
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P
aangevallen beslissing : uitspraak van 26 januari 1999 op bezwaar
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 30 maart 2000 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier
waarbij verschenen : de Inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbende, zonder kennisgeving aan het Hof, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen bij aangetekende brief van 21 februari 2000, welke brief blijkens de PTT Post-retourkaart aan belanghebbendes gemachtigde is uitgereikt
Gronden:
1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar inkomsten genoten uit deelname aan piramidespelen. Belanghebbende heeft van deze inkomsten geen opgave gedaan bij de Belastingdienst.
1.1. Ter zake van deze inkomsten heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen. De navorderingsaanslag is opgelegd zonder boete.
2. Tussen partijen is in geschil:
2.1. of het door belanghebbende met het piramidespel behaalde voordeel voortvloeit uit een "bron van inkomen", te weten uit artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet);
2.2. of toepassing van het vertrouwensbeginsel aan heffing over de onderhavige inkomsten in de weg staat; en voorts
2.3. of het piramidespel een kansspel is in de zin van de Wet op de Kansspelbelasting zodat uit dien hoofde de heffing van inkomstenbelasting achterwege dient te blijven.
3. In tegenstelling tot de Inspecteur beantwoordt belanghebbende de vraag onder 2.1. ontkennend en de vragen onder 2.2. en 2.3. bevestigend.
Bron van inkomen
4. Belanghebbende is, anders dan de Inspecteur, van mening dat er niet sprake is van een bron van inkomen en dat mitsdien zijn inkomsten uit het piramidespel niet belast zijn. Hiertoe heeft belanghebbende in zijn beroepschrift aangevoerd dat het logisch was dat hij voordeel uit het piramidespel wilde behalen. Hij kon dit voordeel echter redelijkerwijs niet verwachten nu het, op het moment dat hij ging deelnemen, onzeker was of hij enig voordeel zou kunnen behalen. Voorts voert belanghebbende aan dat het nog maar de vraag was of hij iemand zou kunnen overhalen om ook met het spel mee te doen.
4.1. Dit argument biedt echter geen soelaas. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 1990, nr. 26 142 (BNB 1990/329) is voor de vraag of voordelen uit niet in dienstbetrekking verrichte diensten zijn aan te merken als inkomsten in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet niet van belang of voordeel werd beoogd of kon worden verwacht, mits de diensten verricht zijn in het economische verkeer.
4.2. Gelet op de aard van de activiteiten die belanghebbende heeft verricht, te weten het in de maatschappij benaderen, aanbrengen en begeleiden van nieuwe leden, heeft belanghebbende die activiteiten verricht in het economische verkeer. Het voordeel dat belanghebbende heeft genoten uit deelname aan het piramidespel dient dan te worden gerekend tot de inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet.
Werkzaamheden en/of diensten
5. Belanghebbende is tevens van mening dat artikel 22, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet niet van toepassing kan zijn, aangezien het voordeel dat belanghebbende heeft genoten niet voortvloeit uit enige werkzaamheid of dienst. Belanghebbende betoogt in zijn beroepschrift dat hij slechts geïnteresseerden heeft uitgenodigd voor een bijeenkomst.
5.1. Nu is komen vast te staan dat belanghebbende enige activiteiten heeft verricht, zoals het in de maatschappij benaderen en begeleiden van nieuwe leden dan wel het uitnodigen van geïnteresseerden voor een bijeenkomst, is voor het Hof komen vast te staan dat het voordeel dat belanghebbende daaruit heeft genoten, is voortgevloeid uit werkzaamheden dan wel diensten in de zin van de wet.
Vertrouwensbeginsel
6. Uit hetgeen is vermeld in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met piramidespelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 523, nr. 5), kan belanghebbende niet een in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat het onderhavige voordeel niet in de belastingheffing zou worden betrokken. In dat verslag wordt immers vooropgesteld dat de opbrengsten uit piramidespelen volgens de gewone fiscale regels in de inkomstenbelasting worden betrokken. De passage in het verslag ‘Beslissend is of sprake is van een bron van inkomen, waarvoor van belang is of voordeel was beoogd en redelijkerwijs was te verwachten. Voor gewone deelnemers in een piramidespel is er doorgaans geen sprake van redelijkerwijs te verwachten voordeel. Doorgaans zullen de voor- en nadelen van het piramidespel van de gewone deelnemers daarom niet in de heffing worden betrokken’ heeft, gelet op de daarop volgende zin ‘Verliezen van deze deelnemers zijn dus niet aftrekbaar’, kennelijk slechts tot doel aan te geven dat met inachtneming van de gewone fiscale regels een verlies van een gewone deelnemer in het algemeen niet op zijn inkomen in mindering kan worden gebracht.
De passage kan, gelezen in samenhang met de rest van de alinea waarin zij is opgenomen, in redelijkheid niet zo worden uitgelegd dat ook indien - zoals zich in dezen voordoet - met de deelname aan een piramidespel een aanzienlijk voordeel wordt behaald belastingheffing in afwijking van de gebruikelijke fiscale regels achterwege zou blijven.
Kansspel
7.1. Belanghebbende betoogt tenslotte dat het piramidespel een kansspel is in de zin van de Wet op de Kansspelen en onderbouwt zijn mening met de inhoud van een artikel uit het NRC Handelsblad d.d. 6 maart 1996 waarin twee auteurs hun visie hierover uiteen zetten. Belanghebbende is van mening dat de voordelen uit het piramidespel niet in de heffing van de inkomstenbelasting kunnen worden betrokken.
7.2. Belanghebbende doet klaarblijkelijk een beroep op artikel 23, lid 1, van de Wet. In dit artikel staat vermeld:
"1. Tot de inkomsten uit arbeid behoren niet:
a. voordelen uit het deelnemen aan kansspelen, als bedoeld zijn in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de kansspelbelasting…."
7.3. Artikel 2, eerste lid, van de Wet op de kansspelbelasting vermeld:
"1. Onder kansspelen worden verstaan gelegenheden, gegeven tot mededinging naar:
a. prijzen en premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, met uitzondering van levensverzekeringen, premieleningen, alsmede toestellen, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen (speelautomaten);…..".
7.4. Belanghebbende kon bij het piramidespel waaraan hij in het onderhavige jaar heeft deelgenomen, in het algemeen een overwegende invloed op de kansbepaling uitoefenen. Immers, belanghebbende kon door een actief wervingsbeleid en een zorgvuldige keuze van door hem aangebrachte nieuwe leden in vergaande mate het resultaat van zijn investering bepalen. Naar ’s Hofs mening voldoet het piramidespel waaruit belanghebbende de onderhavige inkomsten heeft genoten derhalve niet aan de definitie van kansspel in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op de kansspelbelasting, zodat artikel 23, lid 1, van de Wet geen toepassing kan vinden.
Conclusie
8. De uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).
Beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2000 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 april 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ¦ 150,-- geheven.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.