Gerechtshof Arnhem
Vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/ 4484
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : de heffingsambtenaar van de Gemeente Holten
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
soort belasting : forensenbelasting
jaar : 1998
mondelinge behandeling : op 13 april 2000 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende en de Ambtenaar
gronden:
1. Belanghebbende hield in het onderhavige jaar in de gemeente Holten, zonder in die gemeente zijn hoofdverblijf te hebben, gedurende meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin een gemeubileerde woning a-weg 17 beschikbaar, gelegen op het recreatieterrein A. Op grond daarvan is hem de onderhavige aanslag in de forensenbelasting opgelegd (heffingsgrondslag: f 90.000,-; belasting f 740,-).
2. De heffing van forensenbelasting berust op de gedachte dat personen zoals belanghebbende die niet in de gemeente woonachtig zijn in de volle betekenis van dat begrip wel profiteren van de gemeentelijke voorzieningen die de gemeente op haar kosten mede ten behoeve van deze niet-inwoners tot stand brengt of in stand houdt, terwijl de gemeente ten aanzien van deze niet-inwoners de vergoeding per inwoner uit het Gemeentefonds moet ontberen.
3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat in de omgeving van zijn recreatiewoning een aantal van die woningen wordt bewoond door personen die daar permanent wonen en die door de gemeente in het bevolkingsregister zijn ingeschreven. Hem is die inschrijving geweigerd. Mede als gevolg daarvan moet hij naast de onroerende-zaakbelastingen ook de onderhavige forensenbelasting betalen. Hij meent dat sprake is van discriminatie.
4. De ambtenaar heeft toegelicht, dat in het verleden een situatie was ontstaan waarin meerdere personen feitelijk permanent in de recreatiewoningen woonden. De gemeente wilde die situatie, als in strijd met het bestemmingsplan, beëindigen.
Ingevolge een rechterlijke uitspraak is de situatie thans aldus, dat de personen die op 27 juni 1993 feitelijk permanent in de recreatiewoningen woonden als bewoner van de gemeente zijn ingeschreven. Na die datum is geen nieuwe inschrijving meer geaccepteerd. De groep van permanente bewoners is dus als het ware bevroren en vermindert geleidelijk. De gemeente moet bedoelde permanente bewoning van een deel van de recreatiewoningen dus gedogen.
5. Nu vaststaat dat bedoelde personen de recreatiewoningen permanent bewonen en zij tevens staan ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente, laat de wet niet toe deze personen te betrekken in de forensenbelasting.
6. Gelet op de door de Ambtenaar gegeven toelichting is het Hof van oordeel dat te dezen van een verboden discriminatie geen sprake is. Het door de gemeente gevoerde beleid met betrekking tot het gedogen van permanente bewoning van een aantal recreatiewoningen vindt niet zijn grondslag in een oogmerk van begunstiging.
Voor het overige kan de belastingrechter niet treden in de vraag of de permanente bewoning door die personen rechtmatig is.
7. Belanghebbende stelt voorts dat sprake is van dubbele belastingheffing nu hij ook is aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen.
De verschuldigdheid van andere gemeentelijke belasting(en) brengt niet mee dat voor de heffing van een forensenbelasting geen plaats meer is. Het is de bevoegdheid van de gemeenteraad van Holten om, op basis van de desbetreffende bepalingen in de Gemeentewet, te besluiten tot het heffen van één of meer belastingen. Geen wettelijke bepaling verbiedt het naast elkaar heffen van onroerende-zaakbelastingen en de forensenbelasting.
Evenmin doet de omstandigheid dat van belanghebbende voor de aanleg van een riolering in het recreatiepark een bijdrage wordt gevraagd van f 7.000,- af aan de verschuldigdheid van de onderhavige belasting.
6. Belanghebbendes beroep is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2000 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,