ECLI:NL:GHARN:2000:AA6943

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/350
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting wegens onterecht verleende vrijstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 juli 2000 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende, een invalide vrouw, had sinds 1 april 1995 onterecht vrijstelling van motorrijtuigenbelasting ontvangen. De inspecteur van de Belastingdienst had vastgesteld dat de vrouw niet voldeed aan de voorwaarden voor deze vrijstelling, aangezien zij na 1 april 1983 was geboren en dus niet voor de vrijstelling in aanmerking kwam. De naheffingsaanslagen betroffen de periode van 13 april 1997 tot en met 12 juli 1997, en de belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen.

De belanghebbende stelde primair dat de beoordeling van de vrijstelling niet moest plaatsvinden op basis van de situatie aan het begin van het belastingtijdvak, maar op de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet op 1 april 1995. Subsidiair voerde zij aan dat zij erop mocht vertrouwen dat zij tot 2000 vrijstelling zou krijgen, omdat een eerdere naheffingsaanslag na bezwaar was vernietigd. De inspecteur had echter de naheffingsaanslagen vernietigd en verminderd, maar stelde dat de vrijstelling alleen van toepassing was op personen die voor 1 april 1918 geboren waren.

Het Gerechtshof oordeelde dat de inspecteur terecht had gesteld dat de belanghebbende niet voor de vrijstelling in aanmerking kwam. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak en de naheffingsaanslag, en gelastte de inspecteur om het door de belanghebbende gestorte griffierecht te vergoeden. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van mr. A. Vellema als griffier.

Uitspraak

TdK
Gerechtshof Arnhem
eerste enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/350
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : Inpecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te P
aangevallen beslissing : uitspraak van 28 december 1998 op bezwaarschrift
soort belasting : motorrijtuigenbelasting
tijdvak : 13 april 1997 tot en met 12 juli 1997
mondelinge behandeling : met toestemming van beide partijen niet gehouden
Gronden
1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt de motorrijtuigbelasting met ingang van 1 april 1995 geheven ter zake van het houden van een personenauto. De belasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak van drie maanden als houder in het kentekenregister staat ingeschreven.
2. Belanghebbende, is invalide. De inspecteur stelt en door belanghebbende wordt niet bestreden dat zij sinds 13 juli 1984 als houder van de personenauto met het kenteken AA-11-BB staat ingeschreven in het kentekenregister.
3. Aan belanghebbende is - naar achteraf bij een controle op 25 mei 1998 is gebleken - ten onrechte sinds 1 april 1995 vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend. Zij voldeed niet aan de in het overgangsrecht bij de afschaffing van de invaliditeitsvrijstelling, gestelde voorwaarde dat zij voor 1 april 1983 de leeftijd van 65 jaar had bereikt (artikel II invoeringswet van de Wet).
4. De Inspecteur heeft over de periode 13 april 1996 tot en met 12 oktober 1998 naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting opgelegd. Partijen hebben afgesproken dat alleen de naheffingsaanslag over het tijdvak 13 april 1997 tot en met 12 juli 1997 in beroep aan de orde wordt gesteld en dat het oordeel van het Hof bindend zal zijn voor alle aanslagen.
5. Belanghebbende stelt primair dat de voornoemde naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd omdat het antwoord op de vraag of aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan niet moet worden beoordeeld naar de situatie aan het begin van het belastingtijdvak doch naar de situatie die gold bij de inwerkingtreding van de nieuwe wet op 1 april 1995.
6. Subsidiair stelt belanghebbende dat zij ervan uit kon en mocht gaan dat haar tot 2000 vrijstelling zou worden verleend nu de haar na l april 1995 opgelegde naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar bij beschikking van 24 mei 1996 is vernietigd. Daardoor is bij haar het vertrouwen gewekt dat zij onder de vrijstelling zou blijven vallen.
7. De Inspecteur heeft vervolgens blijkens zijn vertoogschrift de bestreden naheffingsaanslagen vernietigd respectievelijk de naheffingsaanslag over het tijdvak 13 juli 1998 tot en met 12 oktober 1998 verminderd met ƒ 69,-- op grond van het feit dat belanghebbende aan de op een interpretatiefout gebaseerde onjuiste uitspraak van het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelastingen tot aan het tijdstip van het schrijven van 1 oktober 1998 het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij in aanmerking kwam voor invaliditeitsvrijstelling.
8. De Inspecteur heeft evenwel terecht gesteld dat de invaliditeitsvrijstelling alleen nog van toepassing is op personen die op 1 april 1983 de 65 jarige leeftijd hebben bereikt derhalve voor personen die vóór 1 april 1918 zijn geboren. Belanghebbende die na die datum geboren is komt derhalve op grond van de wettelijke regeling niet voor de vrijstelling in aanmerking.
9. Voor zover belanghebbende meent dat zij ook vanaf 1 oktober 1998 aanspraak kan maken op de invaliditeitsvrijstelling, is haar beroep ongegrond. De Inspecteur is niet gehouden om een in het verleden genomen onjuiste beslissing tot in lengte van dagen gestand te doen.
10. Nu de naheffingsaanslagen zijn vernietigd onderscheidenlijk verminderd tot aan de datum van het schrijven van 1 oktober 1998 waarin aan belanghebbende duidelijk is gemaakt dat in het verleden een onjuiste beslissing is genomen, kan met betrekking tot de daarop volgende periode geen sprake zijn van schending van opgewekt vertrouwen.
Proceskosten:
Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld komt zij in aanmerking voor de volgende kostenvergoeding (ƒ 710,-- × 1,5 × 0,25 =) ƒ 266,25.
Beslissing:
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de naheffingsaanslag;
gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ¦ 45,-- te vergoeden;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 266,25, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2000 door mr De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Vellema als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(A. Vellema) (M.C.M. de Kroon
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juli 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ƒ 75,--.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.