op het beroep van X BV te Z (hierna te noemen belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd Financiën van de gemeente P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de baatbelasting van de gemeente P, na verwijzing van het geding naar dit Hof door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 12 mei 1999, nummer 33.730.
1. Aanslag, bezwaar, geding voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch en in cassatie
1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 ter zake van het genot krachtens zakelijk recht van een onroerend goed gelegen aan de a-straat te Z, een aanslag in de baatbelasting a-straat opgelegd ten bedrage van ƒ 3.265,23. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd Financiën gehandhaafd.
2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch dat deze uitspraak heeft bevestigd bij schriftelijke uitspraak van 29 april 1997, nummer 94/2743.
3. Belanghebbende heeft tegen laatstgenoemde uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij genoemd arrest de uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
2. Geding na verwijzing
2.1. In zijn arrest overwoog de Hoge Raad onder meer:
"(…)
3.2. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat de onderwerpelijke baatbelasting mede wordt geheven terzake van kosten van werken waardoor geen onroerende zaken zijn gebaat. Daarmee heeft belanghebbende, blijkens haar tot de stukken behorende pleitnota bedoeld te betogen dat die werken niet slechts haar, maar alle in de belasting betrokken zaken geen baat hebben gebracht, zodat verhaal door middel van het heffen van een baatbelasting niet toegestaan is. Het Hof heeft, na enige overwegingen te hebben gewijd aan een andere kwestie, namelijk of de onroerende zaak van belanghebbende door het geheel van voorzieningen is gebaat, de evenvermelde stelling van belanghebbende in onderdeel 4.5 van de bestreden uitspraak zonder nadere redengeving verworpen. Aldus is 's Hofs uitspraak op dit punt niet voldoende met redenen omkleed, zodat het derde middel slaagt.
(…).
3.5. Op grond van het hiervoor onder 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen."
2.2. Partijen zijn door het Hof in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van dit arrest een schriftelijke conclusie bij het Hof in te dienen. Zowel het Hoofd Financiën van de gemeente P als belanghebbende heeft een schriftelijke conclusie ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof van 16 maart 2000, gehouden te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en het Hoofd Financiën.
2.3. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en deze overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van de pleitnota moet als hier ingelast worden beschouwd.
3. De vaststaande feiten
Het Hof neemt voor dit geding als vaststaand over hetgeen is vermeld in onderdeel 2 van de hiervoor vermelde uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 1997.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Na verwijzing houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of het Hoofd Financiën ten onrechte door middel van de onderwerpelijke aanslag baatbelasting, kosten van werken heeft verhaald omdat geen van de in het heringerichte gebied gelegen onroerende zaken door die werken zouden zijn gebaat, welke vraag het Hoofd Financiën ontkennend en belanghebbende bevestigend beantwoordt.
2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de na verwijzing genomen conclusies alsmede belanghebbendes pleitnota.
Daaraan zijn ter zitting geen gronden toegevoegd.
4.3. Belanghebbende concludeert tot onverbindendheid van de Verordening en daarmee tot vernietiging van de onderwerpelijke aanslag.
4. Het Hoofd Financiën concludeert daarentegen tot bevestiging van de bestreden uitspraak.