WS
Gerechtshof Arnhem
zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 98/3804
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : wijlen X
te : Z
ambtenaar : de chef van de afdeling Financien en belastingen van de gemeente Tiel (hierna: de ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen waardebeschikking (artikel 22 Wet waardering onroerende zaken, hierna: Woz)
tijdvak : jaren 1997 tot en met 2000
mondelinge behandeling : op 15 juni 2000 te Arnhem door mr Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier
waarbij verschenen : de vertegenwoordigster van de rechtverkrijgenden van belanghebbende met haar gemachtigde alsmede de ambtenaar en A, gecerticeerd woz-taxateur
gronden:
1. De onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 (hierna: het object) heeft belanghebbende tot woning gediend. Bij de aangevallen uitspraak is de naar de peildatum, 1 januari 1995, vastgestelde waarde van het object gehandhaafd op ƒ 289 000 doch bij brief van 4 maart 1999 is belanghebbende medegedeeld dat die waarde ambtshalve is verlaagd tot ƒ 273 000.
2. Tot staving van de laatstgenoemde waarde legt de ambtenaar een taxatierapport over dat op 15 december 1998 is opgemaakt door A, makelaar in en beedigd taxateur van onroerende zaken en gediplomeerd woz-taxateur te P, en uitkomt op ƒ 273 000. Het rapport vermeldt geen verkoopopbrengsten van vergelijkbare onroerende zaken. Wel zijn in het vertoogschrift ter vergelijking vastgestelde waarden vermeld van drie naburige woonhuizen.
3. Van het object is geen omstreeks de peildatum behaalde verkoopopbrengst bekend. De gezochte waarde moet daarom zo betrouwbaar mogelijk worden benaderd aan de hand van een deskundige schatting. Belanghebbende legt een taxatierapport over dat op 26 augustus 1998 is opgemaakt door B, als NVM-makelaar kantoor houdende aan de b-straat 1 te Z, en vermeldt dat het object in opdracht van belanghebbende op 24 augustus 1998 is opgenomen met als doel ‘I.v.m. bezwaar tegen de taxatie woz’ en een onderhandse verkoopwaarde van ƒ 385 000 per opnamedatum had en van ƒ 250 000 per 1 januari 1995, de waardepeildatum.
4. Het taxatierapport van B voornoemd is voldoende gedetailleerd om ten minste gelijke overtuigingskracht te hebben als dat van A, waarbij het verschil in uitkomst kan worden verklaard uit verschillen in accenten die de beide taxateurs op ondergeschikte punten in hun beoordelingen hebben gelegd.
5. Bij pleidooi werpt belanghebbende nog op dat het door de ambtenaar overgelegde taxatierapport als onrechtmatig verkregen bewijsmiddel buiten beschouwing dient te blijven, daar bij het nadere onderzoek waarvan dat rapport het resultaat is, ‘niet is gewezen op de mogelijke bewijsrechtelijke gevolgen van het verschaffen van toegang tot de woning in verband met het ontbreken van de plicht daartoe.’ Dit betoog wordt verworpen. Geen rechtsregel verplicht de ambtenaar of de deskundige die in diens opdracht de gezochte waarde van het object nader onderzoekt, ertoe degene die daaraan vrijwillig medewerkt, te wijzen op de bedoelde gevolgen, nog daargelaten dat deze gelet op de in het fiscale bestuursprocesrecht geldende vrije bewijsleer te weinig bepaalbaar zijn om te worden vervat in een algemeen luidende ‘cautie’ zoals belanghebbende kennelijk voorstaat. Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende onvrijwillig de taxateur toegang heeft verschaft. Er bestaat dan ook - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1988, nr. 23 925, BNB 1988/160 - geen reden om het genoemde rapport als bewijsmiddel buiten aanmerking te laten.
6. In goede justitie kan het gemiddelde van de beide taxaties per peildatum, ƒ 261 500, als juist worden aanvaard, te meer nu dit niet onverenigbaar lijkt met de verkoopopbrengsten van a-straat 3 en 5 van ƒ 248 000 resp. ƒ 240 000 die volgens het in zoverre niet weersproken beroepschrift in mei 1994 resp. december 1993 zijn behaald.
7. Het beroep is gedeeltelijk gegrond.
proceskosten:
Nu de voormelde gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft verklaard niet beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, zijn belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op:
- de reiskosten van de voormelde vertegenwoordigster, die te dezen als belanghebbende is aan te merken, per openbaar vervoer, met inachtneming van het overeenkomstig toepasselijke artikel 6, eerste lid, onderdeel III, van het Besluit tarieven in strafzaken begroot op ¦ 30,-,
- haar verblijfkosten, begroot op ¦ 5,-,
haar bij pleidooi op (4 uur à ¦ 28,53 ofwel) ¦ 115,- gestelde verletkosten, en
- de kosten van de deskundige die aan belanghebbende verslag heeft uitgebracht, ten bedrage van ¦ 567,-, welk bedrag gelet op het te dezen overeenkomstig toepasselijke artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het Besluit tarieven in strafzaken niet bovenmatig voorkomt.
beslissing:
Het gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de ambtenaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot ƒ 261 000;
- gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80,- te vergoeden;
- veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 717,-, te vergoeden door de gemeente Tiel.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 29 juni 2000 door mr J. Lamens, raadsheer, plaatsvervangend lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het plaatsvervangende lid van de voormelde kamer,