ECLI:NL:GHARN:2000:AA6965

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/2216
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • E.M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 27 april 2000, betreft het een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende, aangeduid als X, was opgelegd door het Hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente P. De naheffingsaanslag was opgelegd op 13 november 1997, maar de belanghebbende betwistte de rechtmatigheid hiervan. De eerste mondelinge behandeling vond plaats op 25 januari 2000, waarbij zowel de belanghebbende als het Hoofd aanwezig waren. Tijdens deze zitting werd vastgesteld dat er geen aanwijzingsbesluit was overgelegd dat de belastingplicht voor de a-straat te P op de datum van de naheffingsaanslag bevestigde.

Het Hof oordeelde dat de gemeente op basis van artikel 225 van de Gemeentewet bevoegd is om parkeerbelasting te heffen, maar dat er een geldig aanwijzingsbesluit moet zijn dat de plaats, tijdstip en wijze van heffing vastlegt. De Verordening, die op 31 mei 1995 was goedgekeurd, gaf aan dat dergelijke besluiten door de burgemeester en wethouders openbaar moesten worden gemaakt. Het Hof constateerde dat er geen bewijs was dat er op de datum van de naheffingsaanslag een geldend aanwijzingsbesluit bestond, en dat de stukken die waren overgelegd niet voldoende waren om de belastingplicht te onderbouwen.

Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond. De bestreden uitspraak werd vernietigd, en het Hof gelastte het Hoofd om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van ƒ 45,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. Lamens, in aanwezigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.

Uitspraak

EvH
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nr. 98/2216
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : hoofd afdeling Belastingen van de Publieksdienst van de gemeente P (hierna: het Hoofd)
aangevallen beslissing : uitspraak van 18 mei 1998 op bezwaar
soort belasting : parkeerbelasting
tijdstip : 13 november 1997 te 16.05 uur
eerste mondelinge
behandeling : op 25 januari 2000 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende en het Hoofd
tweede mondelinge
behandeling : met toestemming van beide partijen niet gehouden
Gronden:
1. Artikel 225, aanhef en lid 1, onderdeel a, van de Gemeentewet geeft de gemeente de bevoegdheid om in het kader van de parkeerregulering een belasting te heffen ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeesters en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
2. Artikel 8 van de Verordening d.d. 31 mei 1995, goedgekeurd bij besluit van de Staatssecretaris van binnenlandse zaken van 14 september 1995, nr. FBA 95/7/U15 (hierna: de Verordening), bepaalt dat de aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd in alle gevallen geschiedt door B&W bij openbaar te maken besluit.
3. Bij de gedingstukken heeft het Hof geen krachtens de verordening gegeven aanwijzingsbesluit aangetroffen dat geldt voor de datum waarop aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd. Hoewel het Hoofd na de eerste mondelinge behandeling in de gelegenheid is gesteld het hiervoor bedoelde aanwijzingsbesluit alsnog aan het Hof over te leggen, heeft hij het Hof bericht in zijn brief d.d. 14 februari 2000: "Uit nader onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om het juiste aanwijzingsbesluit inzake het beroepschrift van X te overleggen.".
Tot de stukken behoort voorts een ongedagtekend "Besluit Verkeersmaatregel", kennelijk voorstellende een aanwijzingsbesluit. Uit dit stuk blijkt echter niet dat het geldingskracht heeft, en zo ja, vanaf wanneer. Voorts blijkt ook daar de a-straat te P niet te zijn opgenomen.
4. Ook bij de Verordening zijn plaats, tijdstip en wijze niet bepaald. Weliswaar behoort bij de Verordening Parkeerbelastingen 1995 een op 14 mei 1997 vastgestelde Tarieventabel, doch daaruit valt zonder een kaart van de aangeduide gebieden niet af te leiden of de a-straat te P behoort tot de plaatsen waar parkeerbelasting verschuldigd is.
5. Het Hof concludeert derhalve dat niet is komen vast te staan dat op 13 november 1997 op de a-straat te P enige belastingplicht geldt met betrekking tot de parkeerbelasting.
6. De naheffingsaanslag is derhalve ten onrechte opgelegd.
Slotsom:
Het beroep van belanghebbende is gegrond.
Proceskosten:
Nu niet is komen vast te staan dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op de voet van artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures voor vergoeding in aanmerking komen, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud).
Beslissing:
Het Gerechtshof:
vernietigt de bestreden uitspraak;
vernietigt de naheffingsaanslag, en
gelast het Hoofd aan belanghebbende te vergoeden het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van ƒ 45,-.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2000 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 april 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ¦ 150, -- geheven.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.