ECLI:NL:GHARN:2000:AA7297

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98-02363
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • E.M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de waarde van onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 4 augustus 2000, staat de waardebepaling van een onroerende zaak centraal. De belanghebbende, eigenaar van een tussenwoning aan de a-straat 1 te Z, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 15 oktober 1997, waarbij de waarde van zijn woning per 1 januari 1995 op ƒ 162.000,- is vastgesteld. De ambtenaar, vertegenwoordigd door de directeur van de Concerndienst Middelen van de gemeente Almere, heeft deze waarde gehandhaafd op basis van een taxatierapport van taxateur A.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2000, geleid door mr. Lamens, werd vastgesteld dat de belanghebbende niet aanwezig was, maar voorafgaand aan de zitting had hij dit aan het Hof laten weten. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze niet hoger kon zijn dan de koop-/aanneemsom van zijn woning, die op 15 oktober 1995 op ƒ 146.000,- was vastgesteld. Hij verwees naar een eerdere uitspraak van het Hof Amsterdam ter ondersteuning van zijn standpunt.

Het Hof oordeelde dat de door de ambtenaar aangevoerde vergelijkingspanden voldoende aannemelijk maakten dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof merkte op dat de bouwkosten in beginsel geen basis vormen voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer van een woning volgens de Wet WOZ. De belanghebbende's argumenten werden verworpen, en het Hof concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de ambtenaar, en er werden geen termen gevonden voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. Lamens, in aanwezigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.

Uitspraak

EvH
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/2363
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : de directeur van de Concerndienst Middelen van de gemeente Almere (hierna: de ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak van 19 mei 1998 op bezwaar
datum WOZ-beschikking : 15 oktober 1997
peildatum : 1 januari 1995
mondelinge behandeling : op 21 juli 2000 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier
waarbij verschenen : de ambtenaar
waarbij niet verschenen : belanghebbende, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof
gronden:
1. Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
2. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak a-straat 1 te Z. Het betreft een tussenwoning met garage, bouwjaar 1996, inhoud 275m³ en een oppervlakte van 134m².
3. Bij voormelde WOZ-beschikking is de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1995 vastgesteld op ƒ 162.000,- en bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. De ambtenaar baseert zich voor deze waarde op een taxatierapport van A, taxateur onroerend goed.
4. Nu in het vertoogschrift de vergelijkingspanden b-straat 22 en c-straat 22 niet zijn herhaald, heeft de ambtenaar deze vergelijkingspanden kennelijk laten vallen. Belanghebbendes grieven omtrent deze vergelijkingspanden behoeven derhalve geen behandeling meer.
5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde van zijn woning per 1 januari 1995 ƒ 137.500,- beloopt. Belanghebbende baseert deze waarde op de grond dat de WOZ-waarde niet hoger kan zijn dan de koop-/aanneemsom van belanghebbendes woning d.d. 15 oktober 1995, te weten ƒ 146.000,-. Ter ondersteuning van dit argument verwijst hij naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 17 juli 1998, nr. 98/70.
6. Het is geenszins ongebruikelijk dat de voor een te bouwen woning overeengekomen aanneemsom minder bedraagt dan de waarde in het economisch verkeer van die te bouwen woning op dat moment. De bouwkosten vormen in beginsel geen basis voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer van een woning ingevolge de Wet WOZ. Er is onvoldoende aanleiding om op die hoofdregel in het onderhavige geval inbreuk te maken. Ten overvloede merkt het Hof op dat de door belanghebbende aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam weinig betekenis heeft voor de onderhavige casus, reeds omdat de van belang zijnde processuele feiten aanmerkelijk verschillen van die in het onderhavige geval.
7. Gelet op de door de ambtenaar in zijn taxatierapport aangevoerde vergelijkbare panden, in het bijzonder gelet op de aard, inhoud, oppervlakte en ligging van die woningen, acht het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van a-straat 1 niet te hoog is vastgesteld. Daaraan doet niet af, hetgeen door belanghebbende overigens is aangevoerd.
8. Het beroep van belanghebbende is mitsdien ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2000 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 augustus 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ƒ 150,- geheven.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.