5.4 Het hof komt thans toe aan het door de Dienst gevoerde verweer met betrekking tot het verval van het beslag als gevolg van het hiervoor onder 5.1 genoemde vonnis in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 10 juni 1999.
Naar tussen de partijen vast staat, heeft de Dienst het kadastraal perceel [plaats waar huis is gelegen] Q 532 gesplitst en hernummerd en het conservatoir beslag bij vergissing op het verkeerde kadastrale perceel overgeschreven. Volgens artikel 48 Kadasterwet wordt de kadastrale registratie op een zodanige wijze (bij-)gehouden, dat zij tenminste door middel van de naam van de eigenaar alsmede door middel van de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak steeds de raadpleegbaarheid mogelijk doet zijn van de openbare registers, waaronder die voor registergoederen. Zoals de Dienst zelf terecht aanvoert, vormt de kadastrale registratie de toegangssleutel tot die registers. Naar de eis van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder c, Kadasterwet bevat de kadastrale registratie de wettelijke benaming van de beslagen die op onroerende zaken zijn gelegd. De vergissing van de Dienst heeft het onterechte gevolg gehad dat de kadastrale registratie (de Inquiry Hypotheken Amsterdam) het beslag niet vermeldde. De president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft bij zijn vonnis van 10 juni 1999 geoordeeld dat het beslag niet aan de
opvolgende verkrijgers kon worden tegengeworpen en het opgeheven. Dat leidt ingevolge artikel 117, derde lid, Kadasterwet tot aansprakelijkheid van de Dienst jegens de beslaglegger [naam appellante], die aldus immers haar beslag heeft verloren.
De Dienst verdedigt dat tal van andere betrokkenen fouten hebben gemaakt. Zo zou [naam persoon ten laste van wie conservatoir beslag is gelegd] tegen beter weten in een met beslag bezwaard perceel toch als onbezwaard hebben geleverd, zouden de kopers bekend zijn met het volgens hen inmiddels opgeheven beslag en niet te goeder trouw zijn geweest, zou de transporterende notaris onvoldoende in de openbare registers
gerechercheerd hebben, zou de notaris een beroepsfout hebben gemaakt en zou [naam appellante] tegen de opheffing van het beslag hebben moeten appelleren.
Deze verweren zien er echter aan voorbij dat de schade van het verlies van het conservatoir beslag in een zodanig verband staat met de vergissing van de Dienst, dat zij aan deze, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze vergissing kan worden toegerekend. Dat de kopers en de transporterende notaris mogelijk fouten hebben gemaakt (het hof spreekt daarover geen oordeel uit), waarvan [naam persoon ten laste van wie conservatoir beslag is gelegd] mogelijk zou hebben geprofiteerd, neemt de fout van de Dienst niet weg en zou ingevolge artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek hooguit tot gevolg hebben dat één of meer van hen naast de Dienst hoofdelijk tot vergoeding van dezelfde schade jegens [naam appellante] verbonden zijn. Aan [naam appellante] kan in redelijkheid niet mede worden toegerekend dat zij niet van het vonnis van 10 juni 1999 heeft geappelleerd nu zij, bij pleidooien in hoger beroep onweersproken, de Dienst tijdig vóór de behandeling van het kort geding in eerste instantie en vervolgens van het vonnis op de hoogte heeft gebracht met het verzoek om haar (financieel) te vrijwaren, hetgeen de Dienst heeft geweigerd.
De Dienst heeft nog aangevoerd dat nog uiterst onzeker is of [naam appellante] wel nadeel ondervindt als gevolg van het verval van haar beslag omdat [naam persoon ten laste van wie conservatoir beslag is gelegd] mede naar aanleiding van het deskundigenrapport in de hoofdzaak in conventie op winst (van 3 à 4 ton) zou staan. Dit verweer stuit echter af op het feit dat [naam appellante] thans geen vergoeding vordert van het verlies van haar verhaalsmogelijkheid maar van de kosten tot handhaving van haar beslag.
Dit leidt tot de conclusie dat de Dienst gehouden is tot vergoeding van de door [naam appellante] daardoor geleden schade.
Het door [naam appellante] in dit kort geding gevorderde voorschot op die schade heeft betrekking op de (gerechtelijke) stappen die [naam appellante] tot behoud van haar beslag diende te nemen, te weten proceskosten en werkzaamheden van haar advocaat.