Parketnummer: 21-001458-99
Uitspraak dd.: 9 maart 2000
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 29 juni 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) 1963,
zonder bekende vaste woonplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 februari 2000 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging, nu het openbaar ministerie zich schuldig zou hebben gemaakt aan détournement de pouvoir door hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in eerste aanleg om redenen anders dan vermeld in de appèl-memorie, welke onvoldoende zou zijn onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat dat verweer dient te worden verworpen.
Het hof is van oordeel dat noch uit de voorhanden stukken, noch uit hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting is aangevoerd, aannemelijk is geworden dat de belangen van de verdachte in het verloop van zijn strafvervolging zijn geschonden. Anders dan de raadsvrouw van verdachte is het hof van oordeel dat - gelet op de eis van de officier in eerste aanleg en op de door de rechtbank opgelegde straf - niet is gebleken dat het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld op enig andere grond dan verband houdende met de in eerste aanleg opgelegde straf.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij in de periode van 7 oktober 1998 tot en met 8 oktober 1998 in de gemeenten Denekamp en Apeldoorn en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 212 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmofine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren. In verband met de strafmaat heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van heroïne. Heroïne is een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof en derhalve komt alleen een vrijheids-benemende straf in aanmerking.
Verdachte is opgetreden als koerier. De door hem binnen het grondgebied van Nederland gebrachte hoeveelheid heroïne bedroeg 212 kilogram. Deze hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en was kennelijk bestemd om verder te worden verspreid onder degenen die aan het gebruik van heroïne zijn verslaafd. Verdachte was in Turkije gevraagd dit vervoer te doen en hij vond, zo heeft hij verklaard, het financiële aanbod dat daar tegenover stond, gelet op zijn schulden, bijzonder aantrekkelijk. Verdachte heeft dus welbewust gehandeld om er zelf financieel beter van te worden en de kans om hier te lande te worden veroordeeld op de koop toe genomen.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in Nederland niet eerder door de rechter tot straf is veroordeeld. De door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn naar 's hofs oordeel evenwel niet van dien aard dat daarin aanleiding kan worden gevonden tot strafvermindering.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
de (geheime) reservetank welke heeft deeluitgemaakt van de inbeslaggenomen trekker met oplegger [nummer], [nummer], Volvo.
Gelast de teruggave aan rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet terug-gegeven voorwerpen, te weten: trekker met oplegger [nummer], [nummer], Volvo.
Aldus gewezen door
mr Rutgers van der Loeff, voorzitter,
mrs Beschoor Plug en Luikinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Heinst, griffier,
en op 9 maart 2000 ter openbare terechtzitting uitgesproken.