Parketnummer: 21-001940-99
Uitspraak dd.: 30 maart 2000
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 11 augustus 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te Tbilisi (Sovjetunie) op 10 februari 1970,
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 maart 2000 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 subsidiair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] op 26 april 1999 in de gemeente Enschede opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
Immers heeft die [medeverdachte] toen daar met dat opzet die [slachtoffer]
-bij de hals vast gepakt en vervolgens die keel dicht gedrukt, en
-met kracht vuistslagen tegen het hoofd gegeven, en
-met een mes, de hals doorgesneden
tengevolge van een of meer voorgaande handelingen voornoemde [slachtoffer] is overleden,
to het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk middelen heeft verschaft,
door:
-aldaar die [medeverdachte] een mes, te geven en/ of aan te reiken en/ of toe te werpen, althans dat mes in/ binen de macht van die [medeverdachte] te brengen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Medeplichtigheid tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer, nu naar oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden dat de reactie van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring,
namelijk het ter beschikking stellen van het mes aan [medeverdachte] geboden werd ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte in deze zaak vrijgesproken ten aanzien van de telastegelegde feiten. De officier van justitie is hiertegen in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair telastegelegde feit zal worden vrijgesproken en dat verdachte ter zake van medeplichtigheid tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf van na te melden duur bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde feit, te weten medeplichtigheid tot doodslag, alsmede op de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder de volgende, uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken feiten en omstandigheden, in aanmerking genomen.
Op 26 april 1999 zijn [medeverdachte], [betrokkene], [G.B.] en [H.B.] en verdachte samen in de auto gestapt om op een rustige plek een ruzie uit te vechten. Aangekomen op de afgelegen plek, genaamd Het Rutbeek, ontstaan schermutselingen tussen [betrokkene] en B.[slachtoffer]. Kort hierop heeft [medeverdachte] met een mes in het hoofd van B.[slachtoffer] gestoken. Verdachte heeft met kracht het mes uit het hoofd van B.[slachtoffer] getrokken en ervoor gezorgd dat het mes weer ter beschikking van [medeverdachte] kwam. Vervolgens brengt [medeverdachte], nadat het zonder mes niet is gelukt, B.[slachtoffer] met het mes om het leven.
Verdachte heeft derhalve tot het plegen van de doodslag opzettelijk een middel verschaft, door [medeverdachte] een mes te geven en/of aan te reiken en/of toe te werpen, althans ter beschikking te stellen, althans dat mes in/binnen de macht van die [medeverdachte] te brengen, waarmee voornoemde [medeverdachte] de hals van B.[slachtoffer] heeft doorgesneden, dan wel B.[slachtoffer] meerdere malen heeft gestoken, aan welke verwonding(en) deze is overleden.
Verdachte heeft door zijn gedraging mede veroorzaakt dat iemand van het leven is beroofd. De dood van het slachtoffer heeft voor de nabestaanden onpeilbaar leed gebracht.
Het verschaffen van een middel tot het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur ter afdoening in aanmerking komt.
De feiten en omstandigheden in samenhang gezien brengen dit hof tot het opleggen van een gevangenisstraf van gelijke duur als door de advocaat-generaal is gevorderd, ondanks een andersluidende bewezenverklaring.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 48, 49, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 2 subsidiair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
Mr Van Houten, voorzitter,
Mrs Rutgers van der Loeff en Luikinga, raadsheren,
In tegenwoordigheid van Van Onna, griffier,
En op 30 maart 2000 ter openbare terechtzitting uitgesproken.