ECLI:NL:GHARN:2001:AA9674

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/01063
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J.M. Matthijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van bouwleges en heffingsgrondslag in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 3 januari 2001, stond de bepaling van bouwleges en de heffingsgrondslag centraal. De belanghebbende had een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning, waarvoor leges in rekening waren gebracht. De heffingsgrondslag voor de leges was gebaseerd op een aannemingssom, maar de belanghebbende voerde aan dat hij de bouw in eigen beheer had uitgevoerd en dat er geen aannemingssom beschikbaar was. Het Hof oordeelde dat de heffingsgrondslag moest worden vastgesteld op basis van een raming van de bouwkosten volgens de NEN-norm, en dat de door de Ambtenaar overgelegde elementenbegroting als aannemelijk werd beschouwd. De belanghebbende had een lagere opstelling van de werkelijke bouwkosten overgelegd, maar het Hof oordeelde dat de Ambtenaar zich terecht had gebaseerd op de elementenbegroting.

Daarnaast werd het beroep van de belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de raming van de bouwkosten van een andere aanvrager onjuist was. Het Hof concludeerde dat de leges niet tot een te hoog bedrag waren vastgesteld en dat de Ambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld. Uiteindelijk werd het legesbedrag verminderd tot ƒ 9.700,-, en werd de Ambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. Matthijssen, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van de griffier mevrouw Vermeulen-Post.

Uitspraak

IV
Gerechtshof Arnhem
vierde enkelvoudige belastingkamer
nr. 98/01063
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente P (hierna: de Ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift d.d. 27 november 1997
soort belasting : leges bouwvergunning
mondelinge behandeling : op 3 maart 2000 en 20 december 2000 te Arnhem door mr Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier
waarbij verschenen : op 3 maart en 20 december 2000 belanghebbende, alsmede de Ambtenaar
Gronden:
1. Aan belanghebbende zijn leges in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning als bedoeld in de Legesverordening P 1995.
2. Aan belanghebbende is in rekening gebracht een legesbedrag ad ¦ 10.780,-, bestaande uit:
Zogenaamde bouwleges Leges i.v.m. vrijstelling Wet RO Leges Provincie Beoordeling Bodemonderzoek Waarborgsom gem. eigendom Totaal: ¦ 8.450,00 ¦ 500,00 ¦ 1.080,00 ¦ 250,00 ¦ 500,00 ---------------- ¦ 10.780,00
3. Belanghebbende bestrijdt de volgende componenten:
bouwleges leges provincie volgens gemeente: ¦ 8.450,00 ¦ 1.080,- -------------- volgens belanghebbende: ¦ 5.156,00 nihil
4. Bouwleges
4.1. Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning: 1,3% van de bouwkosten met een minimum van ¦ 80,- en een maximum van ¦ 100.000,-; de bouwkosten zijn exclusief omzetbelasting en worden afgerond naar boven op ¦ 1.000,- of een veelvoud daarvan. Onder bouwkosten wordt in de onderdelen A t/m M verstaan de aannemingssom als bedoeld in par. 1, lid 1, van de "uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van de werken" (UAV) voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten als bedoeld in normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd (artikel 1.733 A, lid 1, van de bijlage bij de legesverordening).
4.2. In de loop van dit geding is komen vast te staan dat belanghebbende de onderhavige bouw in eigen beheer heeft uitgevoerd en dat een "aannemingssom" als bedoeld onder 4.1. in dit geval ontbreekt.
4.3. Alsdan dient de heffingsgrondslag te worden bepaald door middel van "een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631".
4.4. De onder 4.1. aangehaalde bepaling leidt naar het oordeel van het Hof niet tot een onredelijke of willekeurige vaststelling van de heffingsgrondslag en moet als verbindend worden beschouwd.
4.5. De Ambtenaar heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een zogenaamde elementenbegroting overgelegd welke is opgesteld door deskundigen verbonden aan bedrijf A De Ambtenaar stelt dat deze begroting een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631 (1995) betreft. Belanghebbende heeft dit op zichzelf niet bestreden. De begroting komt uit op ¦ 665.161,48 exclusief omzetbelasting.
4.6. Belanghebbende heeft van zijn kant een opstelling van de werkelijke bouwkosten overgelegd, welke is gemaakt door Accountantskantoor B te R. Deze komt uit op ¦ 392.822,- exclusief omzetbelasting.
4.7. Belanghebbende acht het verschil tussen beide opstellingen verklaarbaar indien rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat hij de bouw in eigen beheer heeft uitgevoerd en zelf over materialen, machines en dergelijke beschikte.
4.8. Het Hof acht de opstelling van A aannemelijk. Voor zover belanghebbende bedoelt te betogen dat A de NEN-norm onjuist heeft toegepast, maakt hij zijn stellingen niet aannemelijk.
4.9. Nu de Ambtenaar zich bij de vaststelling van het legesbedrag heeft gebaseerd op een aanneemsom van ¦ 650.000,- (overeenkomstig belanghebbendes eigen aanvankelijke opgave), is de conclusie uit het vorenstaande dat de bouwleges niet tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
5. Gelijkheidsbeginsel:
5.1. C heeft blijkens de door hem ingediende aanvraag voor een bouwvergunning van een woonhuis de kosten van het bouwwerk niet gesteld op een aannemingssom, zoals belanghebbende, maar op een raming van de bouwkosten op basis van NEN 2631 etc. De Ambtenaar heeft deze opgave bij de vaststelling van het legesbedrag gevolgd.
5.2. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat deze raming onjuist was, laat staan dat de Ambtenaar bij de vaststelling van het legesbedrag ten aanzien van C van een dergelijke onjuistheid op de hoogte is geweest. Reeds op deze grond faalt belanghebendes beroep op het gelijkheidsbeginsel.
6. Doorberekening provinciale leges:
6.1. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben ten onrechte van de gemeente P leges geheven ter zake van het door Gedeputeerde Staten in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening H.R. 11 juni 1997, nr.31.253, BNB 1997/271). De gemeente had deze heffing kunnen verijdelen door (tijdig) bij Gedeputeerde Staten in bezwaar te komen. De omstandigheid dat de gemeente in de heffing heeft berust kan niet aan belanghebbende worden toegerekend. Een redelijke uitleg van artikel 229 van de Gemeentewet brengt mede dat doorberekening van een post als de onderhavige niet is toegestaan. Nu belanghebbende op zijn beurt wel tijdig tegen de legesheffing in bezwaar is gekomen, dient het aan hem in rekening gebrachte bedrag met deze post, groot ¦ 1.080,- te worden verminderd.
6.2. De Ambtenaar heeft in de laatste zitting afgezien van een verzoek om interne compensatie.
7. Leges welstand
7.1. Deze grief van belanghebbende betreft een andere legesnota. In het kader van deze procedure kan hiertegen niet worden opgekomen.
8. Conclusie:
8.1. Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond. Het legesbedrag dient te worden verminderd met ¦ 1.080,- tot ƒ 9.700,-.
Proceskosten:
9. Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op ¦ 250,- reis- en verletkosten ( op netto-basis).
Beslissing:
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert het legesbedrag tot ¦ 9.700,-;
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 250,- te vergoeden door de gemeente P;
gelast de Ambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 3 januari 2001 door mr Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(I.B.Vermeulen-Post) (T.J.Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 januari 2001
Tegen deze mondelinge behandeling is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.