ECLI:NL:GHARN:2001:AA9792

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/496
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • M. Heisterkamp
  • A. Kooijmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van de provincie Overijssel tegen aanslag waterschapsomslag voor verkooppunt motorbrandstoffen

In deze zaak gaat het om een beroep van de provincie Overijssel tegen een aanslag in de waterschapsomslag die is opgelegd door de heffingsambtenaar van waterschap Groot Salland. De aanslag betreft een bedrag van € 299,46 voor het jaar 1999, gerelateerd aan een verkooppunt van motorbrandstoffen dat eigendom is van de provincie. De provincie heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de ambtenaar heeft deze gehandhaafd. De provincie stelt dat zij geen aanslag kan krijgen omdat zij geen beschikking heeft ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) voor het object. De zaak is behandeld op 7 december 2000, waarbij de gemachtigden van de provincie en de ambtenaar zijn gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het object, een verkooppunt van motorbrandstoffen, niet als ongebouwd kan worden aangemerkt en dat de provincie als genothebbende krachtens eigendom moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de ontheffing die aan de exploitant is verleend, niet betekent dat de provincie haar eigendomsrecht heeft verloren. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd en dat de provincie niet kan worden vrijgesteld van de waterschapsomslag. De uitspraak van de ambtenaar wordt bevestigd, en het beroep van de provincie wordt ongegrond verklaard. De proceskosten worden niet toegewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 januari 2001, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

WS
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 00/496
U i t s p r a a k
op het beroep van de provincie overijssel te Zwolle (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van het waterschap Groot Salland (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden voor het jaar 1999 opgelegde aanslag in de waterschapsomslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. De aanslag is met andere verenigd op één biljet genummerd 1, betreft het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 te P (hierna: het object) en is berekend op ¦ 299,46 naar een heffingsmaatstaf van ¦ 692 000 voor de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 24 januari 2000 de aanslag gehandhaafd.
2. Geding voor het hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 6 maart 2000.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op 7 december 2000 te Arnhem zijn gehoord [twee] ambtenaren van belanghebbende, als haar gemachtigden, alsmede de Ambtenaar.
2.4. De notities van de pleidooien die de gemachtigden van belanghebbende en de Ambtenaar bij de mondelinge behandeling hebben gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
3. De vaststaande feiten
3.1. Het object is een verkooppunt van motorbrandstoffen, staande en gelegen aan de provinciale weg op belanghebbende in eigendom toebehorende grond. Het bestaat uit een gedeelte groot 0.12.85 hectare van het perceel kadastraal bekend gemeente P, sectie A, nummer 1, met opstallen, waaronder benzinepompen, een overkapping en een winkelruimte met kassa.
3.2. Voor het mogen hebben en exploiteren van het verkooppunt hebben gedeputeerde staten van Overijssel op 14 december 1987 aan de firma B te P (hierna: de exploitante) ontheffing verleend op grond van de Provinciale wegenverordening Overijssel 1978.
3.3. Privaatrechtelijk is tussen belanghebbende en de exploitant over het gebruik van het object niets geregeld.
4. Het geschil en de standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld,
4.1.1. of het object terecht is betrokken in de omslagheffing gebouwd, en zo ja,
4.1.2. of belanghebbende terecht is aangeslagen als genothebbende van het object krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
4.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
4.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd - zakelijk weergegeven -
4.3.1. namens belanghebbende:
4.3.1.1. In haar pleitnotities moet voor ‘benzinemaatschappij’ worden gelezen: firma Zieleman.
4.3.1.2. Zij heeft bij de gemeente Hasselt een waardebeschikking op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: woz) voor het object aangevraagd. Die is door haar wel ontvangen maar niet op naam gesteld. Haar daartegen ingediende bezwaarschrift is teruggestuurd omdat de gemeente het bezwaar erkende.
4.3.1.3. Zij stelt zich op het standpunt terecht geen woz-beschikking te hebben gekregen voor het object daar zij hierover geen beschikkingsmacht heeft.
4.3.1.4. Haar daartoe bevoegde orgaan kan ontheffingen voor verkooppunten van motorbrandstoffen langs provinciale wegen in behoorlijk bestuur enkel weigeren met het oog op de belangen die de Provinciale wegenverordening Overijssel 1978 en de Wegenwet beogen te beschermen. Zo zullen er geen twee benzinestations op enkele honderden meters afstand aan dezelfde weg mogen liggen.
4.3.1.5. De verhoudingen tussen het bestuursrecht en het privaatrecht (de zogenoemde tweewegenleer) dwingen haar in situaties als de onderhavige tot het kiezen voor de bestuursrechtelijke weg. Het staat haar dan niet meer vrij een en ander privaatrechtelijk te regelen. Als zij op bestuursrechtelijke gronden een ontheffing niet kan weigeren moet dat worden aangemerkt als een onvrijwillige ontneming van de mogelijkheid haar eigendomsrecht uit te oefenen.
4.3.1.6. Voor het object heeft zij geen woz-beschikking ontvangen en kan haar daarom evenmin een aanslag in de waterschapsomslag worden opgelegd.
4.3.2. namens de Ambtenaar:
4.3.2.1. Onder de aangevallen uitspraak staat ten onrechte ‘Namens het dagelijks bestuur’. Zij is gedaan door het daar genoemde hoofd afdeling Belastingen, die de aangewezen ambtenaar is als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet.
4.3.2.2. Het object ligt in de groenstrook die de hoofdrijbaan van de provinciale weg scheidt van de parallelrijbaan.
4.3.3. en namens belanghebbende en de Ambtenaar tezamen:
4.3.3.1. Tussen hen is de heffingsmaatstaf (waarde in het economische verkeer) niet in geschil.
4.3.3.2. De opstallen van het object zijn onroerend.
4.3.3.3. In de ontheffing is bij wijze van voorwaarde voorzien in de heffing van precariobelasting.
4.4. Belanghebbende verzoekt in beroep om vernietiging van de aanslag.
4.5. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Met betrekking tot geschilpunt 4.1.1:
5.1.1. Volgens artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet (hierna: de Wet) kan de onderhavige omslag, die nader is geregeld in hoofdstuk III van de Omslagverordening waterschap Groot Salland 1997, worden geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.
5.1.2. In het eenstemmige uitgangspunt van partijen ligt besloten, dat de ondergrond en de opstallen van het object één gebouwde onroerende zaak als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de Wet vormen en dat het object, hoezeer ook dienstbaar aan weggebruikers die er zich voorzien van motorbrandstof en andere benodigdheden, zelf geen deel heeft aan de verkeersfunctie van de provinciale weg waaraan het ligt. Het object vormt zelf geen openbare landweg of daartoe behorend ‘kunstwerk’, welk laatstgenoemde begrip is ontleend aan - en geacht moet worden dezelfde betekenis te hebben als in - artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het tot 1 januari 1995 gegolden hebbende Besluit gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen. Dit brengt mee dat het object niet krachtens artikel 117, vijfde lid, van de Wet als ongebouwd wordt aangemerkt.
5.2. Met betrekking tot geschilpunt 4.1.2:
5.2.1. Volgens artikel 118, eerste lid, van de Wet wordt voor de toepassing van (onder meer) artikel 116, onderdeel c, van die wet als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
5.2.2. Belanghebbende voert aan, formeel-juridisch eigenares van de grond te zijn. Ter zitting heeft zij bevestigd dat haar onderhavige geregistreerde eigendom bij het begin van het jaar 1999 niet bezwaard was met een daarop gevestigd recht van opstal of enig ander beperkt recht.
5.2.3. Het standpunt van belanghebbende berust kennelijk op de opvatting dat de exploitante met de haar verleende ontheffing voor gebruik en exploitatie genothebbende van het object krachtens bezit is geworden in de zin van de voormelde artikelen 116 en 118 en dat belanghebbende niet langer kan worden aangemerkt als genothebbende. Die opvatting is onjuist. Overeenkomstig hetgeen daarover is geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000, nr. 34 633, BNB 2000/273*, is met ‘bezit’ in die wetsbepalingen en het daaraan nadere uitwerking gevende artikel 7 van de omslagverordening het bezit in de zin van het burgerlijk recht bedoeld. Bij de verlening van de voormelde ontheffing ontstaat naar burgerlijk recht een rechtsverhouding krachtens welke de exploitante het object - in zijn geheel, nu geen recht van opstal is gevestigd - houdt voor de eigenaar en niet voor zichzelf, zodat zij niet kan worden aangemerkt als bezitter in de zin van artikel 3:107, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Met het verlenen van die ontheffing heeft belanghebbende als eigenares een beperking van haar gebruiksrecht aanvaard, die er niet toe leidt dat zij niet langer zou kunnen worden aangemerkt als genothebbende krachtens eigendom (vgl. HR 29 november 1989, nr. 26 308, BNB 1990/43*).
5.2.4. Aan het vorenstaande oordeel doet niet af dat belanghebbende zich aan de aanvaarding van die beperking op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals zij nog aanvoert, niet zou hebben kunnen onttrekken. Dat het object, zoals belanghebbende onweersproken aanvoert, deel uitmaakt van een wegperceel brengt op zichzelf niet mee dat publiekrechtelijke beperkingen op haar genot krachtens eigendom op één lijn zouden staan met een wederrechtelijke (en anders dan voorbijgaande) ontneming van de mogelijkheid tot uitoefening van haar eigendomsrecht, als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 10 maart 1982, nr. 20 860, BNB 1982/115*, en van 4 juni 1986, nr. 23 764, BNB 1986/240.
5.2.5. Dat oordeel wordt evenmin anders doordat de baten niet haar maar de exploitante toevallen. De positie van belanghebbende verschilt in zoverre immers niet van die van bijvoorbeeld de eigenaar van een verhuurde of verpachte zaak, aan wiens (zakelijke) genotsrecht de wettelijk beschermde positie van de huurder en de pachter geen afbreuk doet.
5.2.6. Aan het genot krachtens eigendom van belanghebbende staat niet in de weg, dat haar voor het object niet op eigen naam een beschikking op de voet van artikel 24, derde lid, van de woz is toegezonden. De artikelen 116 en 118 van de Wet en (artikel 7 van) de omslagverordening brengen mee dat de Ambtenaar zelfstandig de persoon van de omslagplichtige bepaalt, zonder zich daarbij in beginsel te hoeven beperken tot de kring van degenen aan wie een woz-beschikking is toegezonden. Bijzondere omstandigheden die tot een uitzondering op dit laatste zouden nopen, zijn gesteld noch gebleken.
6. Slotsom
Het beroep is ongegrond.
7. Proceskosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar.
Aldus gedaan te Arnhem op 19 januari 2001 door mr Lamens, voorzitter, mr Heisterkamp en mr Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr Snoijink, gerechtsauditeur, en mr Van Hoorn als griffier.
(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 januari 2001
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het dagelijks bestuur van het waterschap binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.