ECLI:NL:GHARN:2001:AB0562
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- J. Kerssemakers
- A. van den Heuvel
- P. Buruma
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens schending van de redelijke termijn
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 maart 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in Zwolle. De verdachte, geboren in 1943, was beschuldigd van het niet emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen op 12 februari en 1 maart 1996 te Staphorst. De verdachte, lid van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu, voerde aan dat hij door de toevoeging van Fysische Ionen Regulatie (FIR) aan het voedsel en de mest van zijn dieren voldeed aan de doelstellingen van de wetgever, ondanks dat hij de mest niet op de voorgeschreven emissiearme wijze uitreed. In eerste aanleg werd zijn verweer door de politierechter verworpen en werd hij veroordeeld tot een geldboete van f 100,--. De verdachte stelde hoger beroep in op principiële gronden, ondanks dat de officier van justitie geen hoger beroep had ingesteld.
Het hof constateerde dat er een aanzienlijke vertraging was opgetreden tussen het instellen van het hoger beroep en de behandeling van de zaak, met bijna 28½ maand tussen deze twee momenten. Dit tijdsverloop was voornamelijk te wijten aan de traagheid van de afhandeling van het vonnis door de politierechter. Het hof oordeelde dat deze vertraging een ernstige schending van de redelijke termijn vormde, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Gelet op de ernst van deze schending, in samenhang met de omstandigheden van de zaak, oordeelde het hof dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vervolging. Het hof weegt hierbij het belang van de gemeenschap bij normhandhaving tegen het belang van de verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging na overschrijding van de redelijke termijn. In dit geval prevaleerde het belang van de verdachte, die langdurig onder de dreiging van strafvervolging had moeten leven, wat een aanzienlijke impact had op zijn (beroeps)leven. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.