ECLI:NL:GHARN:2001:AB0620

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98-03960
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boetebeschikking wegens onjuiste opgave in de omzetbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 6 maart 2001, staat de boetebeschikking van de Inspecteur centraal. De belanghebbende, een vennootschap onder firma (v.o.f. X), had over het eerste kwartaal van 1998 een onjuiste lijst ingediend, waarin een foutief nummer van een afnemer in Spanje was vermeld. De Inspecteur had de belanghebbende schriftelijk verzocht om deze onjuistheid te herstellen, maar de belanghebbende gaf opnieuw een foutief nummer op. Dit leidde tot de oplegging van een verzuimboete van ƒ 250 op basis van artikel 40 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2001, waar de Inspecteur aanwezig was, maar de belanghebbende niet, werd de zaak besproken. De Inspecteur stelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat haar geen verwijt kon worden gemaakt voor de onjuiste opgave. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende, gezien eerdere onjuiste opgaven, had moeten zorgen voor een correcte opgave en dat de Inspecteur niet kon worden verweten dat hij de fout niet had hersteld.

Het Hof concludeerde dat de boetebeschikking terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De beslissing van de Inspecteur werd bevestigd. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van N.Th. Wagener als griffier.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/03960
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : v.o.f. X
te : Z
inspecteur : het Hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen P (hierna: de Inspecteur)
beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift
beschikking : verzuimboete artikel 40 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), beschikkingnummer F.01
tijdvak : 1e kwartaal 1998
mondelinge behandeling : gehouden te Arnhem op 20 februari 2001
waarbij verschenen : de Inspecteur
niet verschenen : belanghebbende of haar gemachtigde, hoewel blijkens de van de PTT ontvangen retourkaart de uitnodiging op 5 februari 2001 aan de gemachtigde is uitgereikt
gronden:
1. Belanghebbende heeft over het eerste kwartaal van 1998 een lijst ingediend zoals bedoeld in artikel 37a van de Wet. Op deze lijst heeft zij een onjuist nummer vermeld van een in Q, Spanje, gevestigde afnemer. De Inspecteur heeft belanghebbende schriftelijk verzocht de onjuistheid te herstellen. Belanghebbende heeft tijdig op dit verzoek gereageerd, maar zij heeft in haar reactie wederom een onjuist nummer vermeld.
2. Hoewel belanghebbende met betrekking tot dezelfde afnemer ook over het tweede en het vierde kwartaal van 1997 een onjuiste opgave heeft gedaan (welke onjuiste opgaven door de Inspecteur niet zijn beboet) heeft de Inspecteur, in verband met het in 1. gestelde, aan belanghebbende op grond van artikel 40 van de Wet juncto Hoofdstuk V, Afdeling C, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van ƒ 250.
3. De bepaling van artikel 40 dient tot inscherping van de verplichtingen die de Wet aan ondernemers oplegt in het geval zij goederen leveren aan ondernemers die in andere lidstaten van de EU zijn gevestigd. De Inspecteur heeft in de van hem afkomstige stukken van dit geding voldoende aangegeven welk belang is gediend met de juiste naleving van die verplichtingen.
4. Het Hof is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de Inspecteur de boetebeschikking terecht heeft opgelegd. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat haar op geen enkele wijze kan worden verweten de onjuiste opgave te hebben gedaan. Van haar kon en mocht worden verwacht dat zij, nadat over het tweede en het vierde kwartaal was gebleken dat de opgaaf met betrekking tot de onderhavige afnemer onjuist was, het juiste nummer van deze afnemer zou achterhalen. Reeds het kennisnemen van de toelichting die de Inspecteur belanghebbende verstrekte ten behoeve van het indienen van de lijst was daartoe voldoende.
5. Aan het vorenstaande doet niet af dat de onjuistheid slechts daarin bestond dat de landencode niet bij het nummer werd vermeld, en dat de Inspecteur die fout, in elk geval met betrekking tot het tweede kwartaal van 1997, ambtshalve heeft hersteld. Belanghebbende kan daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat ook bij een onjuiste opgaaf over een toekomstig kwartaal de Inspecteur de fout zal herstellen en het opleggen van een boete achterwege zal laten. In een omvangrijk en geautomatiseerd proces als het onderhavige waarin in elk kwartaal honderdduizenden lijsten moeten worden verwerkt kan zulks niet van de Inspecteur worden verwacht. In het onderhavige geval geldt dit temeer nu op de lijst over het eerste kwartaal slechts de naam van de afnemer is vermeld, doch niet de woonplaats of het land waarin die afnemer is gevestigd.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
beslissing:
Het Gerechtshof:
verklaart het beroep ongegrond;
bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 6 maart 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(N.Th. Wagener) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2001
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ¦ 150. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.