ECLI:NL:GHARN:2001:AB2589

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-002558-99
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Verheugt
  • A. Abbink
  • H. van Kuijck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De juridische implicaties van de vergunningverlening aan Holland Casino onder de Wet op de kansspelen en de Europese mededingingsregels

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 juli 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Zwolle. De verdachte, geboren in 1947, was aangeklaagd voor meerdere overtredingen van de Wet op de kansspelen. Het hof heeft vastgesteld dat de vergunningverlening aan Holland Casino, die voortvloeit uit de Wet op de kansspelen, niet in strijd is met de Europese regelgeving inzake mededinging. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van 4 oktober 1999, waarin hij was veroordeeld voor het overtreden van verschillende artikelen van de Wet op de kansspelen. Tijdens de zitting op 25 juni 2001 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verdediging van de verdachte in overweging genomen. Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlastelegging bevestigd, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de overtredingen van de artikelen 1, 30h en 30t van de Wet op de kansspelen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen, die stelden dat de wetgeving in strijd was met de Europese mededingingsregels. Het hof oordeelde dat de beperking van het recht op mededinging gerechtvaardigd is door sociaal beleid en fraudebestrijding. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 25.000 gulden, met een vervangende hechtenis van 120 dagen bij niet-betaling. Daarnaast werden verschillende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het eerdere vonnis vernietigd, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 21-002558-99
Uitspraak dd.: 9 juli 2001
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
economische kamer
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 4 oktober 1999 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [plaats] [in het jaar] 1947,
wonende te [plaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verweer
Namens verdachte is gesteld dat de Wet op de kansspelen, meer in het bijzonder artikel 1 in relatie tot de afdeling casinospelen en de artikelen 27g en 27h onverbindend dienen te worden verklaard omdat zij, gelet op de huidige situatie in Nederland, in strijd moeten worden geacht met de Europese regelgeving omtrent mededinging.
De bepalingen van het EG-Verdrag inzake de vrijheid van dienstverrichting staan niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling, die het recht op het exploiteren van kansspelen aan een bepaalde instelling voorbehoudt, indien die regeling daadwerkelijk gerechtvaardigd wordt door doelstellingen van sociaal beleid die ertoe strekken de schadelijke gevolgen van deze activiteiten te beperken, en de opgelegde beperkingen niet onevenredig zijn aan deze doelstellingen.
Blijkens de memorie van antwoord, Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 605, nr. 6, geeft de wetgever in de Wet op de kansspelen in hoofdlijnen uitsluitsel over de mate van toelaatbaarheid van het kansspel, waarbij onder meer de vergunningverlening aan en het toezicht op de landelijke kansspelmonopolies, waaronder Holland Casino, worden geregeld. Middels het in de Wet op de kansspelen opgenomen instrumentarium geeft de overheid gestalte aan haar maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het op aanvaardbare wijze laten verlopen van de kansspelen.
Artikel 27h van de Wet op de kansspelen beperkt het recht op mededinging door de vergunningverlening tot het houden van casino's voor te behouden aan één rechtspersoon. Nu deze beperking haar rechtvaardiging vindt in overwegingen van sociaal beleid en fraudebestrijding is de Wet op de kansspelen niet in strijd met de Europese regelgeving omtrent mededinging. Het hof verwerpt dit verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, aanhef en onder a van de Wet op de kansspelen;
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen;
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30t, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de kansspelen;
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat, naar de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft medegedeeld, de officier van justitie geen ontnemingsvordering aanhangig zal maken.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het telastgelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met behulp waarvan het telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 1, 30h en 30t van de Wet op de kansspelen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van f. 25.000,-- (vijfentwintigduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 120 (eenhonderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, op bijlage IV onder de nummers 2, 4, 6, 8, 9, 11, 13, 15, 24, 32, 38 en 43 vermelde geldbedragen.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, op bijlage IV onder de nummers 1, 3, 5, 7, 10, 12, 14, 16 t/m 23, 25 t/m 31, 33 t/m 37, 39 t/m 42 en 44 t/m 54 vermelde voorwerpen.
Aldus gewezen door
mr Verheugt, voorzitter,
mrs Abbink en Van Kuijck, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Van Laethem, griffier,
en op 9 juli 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Verheugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.