Uitspraak
op het beroep van [X te Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de na te noemen aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De aanslag is, in afwijking van de aangifte en gedagtekend 19 november 1998, opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 134.434.
1.2. Bij brief van 2 december 1998 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde aanslag. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 9 februari 1999 het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 12 maart 1999, ingekomen op 15 maart 1999, in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 maart 2001 te Arnhem. Daar zijn toen verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur].
1.5. De gemachtigde en de Inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan, die van de gemachtigde met bijlagen, zonder bezwaar van de wederpartij overgelegd. Die stukken moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2. Feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende is van beroep automatiseringsdeskundige. Zijn werkzaamheden zijn echter niet slechts op automatisering gericht. Hij was in 1997 van 1 januari tot en met 30 april in loondienst werkzaam bij [A] BV tegen een brutoloon over die periode van ƒ 29.666.
2.3. Belanghebbende verrichtte sedert 1 mei 1997 zijn werkzaamheden door tussenkomst van [B BV te Q]. Die werkzaamheden zijn 17 februari 1998 geëindigd. Belanghebbende had het voornemen zijn werkzaamheden vanaf 1 mei 1997 namens, en voor rekening en risico van een op te richten besloten vennootschap te verrichten. Derhalve trad hij naar buiten onder de [C BV i.o.]. Tot een oprichting van deze BV is het niet gekomen. Belanghebbende kocht op 25 september 1997 alle aandelen D Beheer BV] die alle activiteiten die sedert 1 mei 1997 door [C BV] werden ontplooid met terugwerkende kracht heeft overgenomen en sedertdien handelt onder de naam C BV] (i.o.).
2.4. De Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen te [R] heeft bij brief van 19 december 1997 ermee ingestemd dat [B] BV geen loonbelasting/premie volksverzekeringen inhoudt op de uitbetalingen ten behoeve van belanghebbende.
2.5. [D Beheer BV] heeft aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan over het jaar 1997 van een belastbaar bedrag van ƒ 16.389. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling die aangifte gevolgd. Blijkens de aangifte en de daarbij gevoegde jaarrekening beliep de omzet over 1997 ƒ 141.236, bedroeg de post Lonen en salarissen ƒ 70.051 inclusief een bedrag van ƒ 50.206 over de periode die ligt voor het aangaan van de dienstbetrekking (partijen spreken in dezen over een voorperiode), en was een pensioenvoorziening opgenomen tot een bedrag van ƒ 13.085.
2.6. De Inspecteur heeft op 3 februari 1998 een (starters)bezoek afgelegd bij belanghebbende. Het verslag van 26 februari 1998 van dat bezoek was de start van een briefwisseling tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur over - onder meer - de hoogte van het door belanghebbende van [D Beheer BV] te genieten salaris, mede in het licht van het bepaalde in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. De Inspecteur stelde zich in genoemd verslag op het standpunt dat alle gefactureerde uren moesten worden verloond, zij het dat naar zijn mening op praktische gronden een bedrag van ƒ 83.775, de gefactureerde bedragen over mei tot en met september 1997, als andere inkomsten uit arbeid in de aangifte voor de inkomstenbelasting over 1997 zou kunnen worden opgenomen. Belanghebbende heeft zich verzet tegen het verlonen van de gehele omzet, mede gelet op de kosten en de risico’s die voor rekening van de BV komen. Bij brief van 30 maart 1998 heeft de gemachtigde voorgesteld de vergoeding "(o)ver de voorperiode (…) [vast te stellen] conform het vastgestelde salaris per 01-10-1997.", en het salaris voor 1998 "conform de dga-regeling vast te stellen op ƒ 84.000.".
2.7. Bij brief van 17 april 1998 heeft de Inspecteur de gemachtigde voorgesteld "… over 1997 80% van ƒ 140.000,= t.w. ƒ 112.000 te verlonen." en bij brief van 29 april 1998 gaat de Inspecteur akkoord met het in de IB-aangifte verantwoorden van de voorperiode. Verder vermeldt de Inspecteur in de laatstgenoemde brief:
"Ik stel de navolgende berekening voor:
Totale verdiensten vanaf 01-05-1997 tot 31-12-1997 bedragen f 140.000,= (inkomsten 80%). In de IB-aangifte 1997 wordt dan f 52.000,= verantwoord en via afdrachten loonheffing wordt f 60.000 verloond."
De gemachtigde stelt daar bij brief van 8 mei 1998 tegenover:
"In overleg met de heer [X] stellen wij voor 1997 een beloning voor van f 100.000,-- inclusief overhevelingstoeslag.
Dit lijkt ons een alleszins redelijke beloning voor de start van deze ondernemingsactiviteiten."
De Inspecteur reageerde op die brief als volgt bij brief van 25 mei 1998:
"Met uw voorstel de beloning van dhr. [X] voor 1997 te stellen op f 100.000 inclusief overhevelingstoeslag kan ik na de gevoerde correspondentie instemmen.
Verschuldigde belasting in 1997 over f 100.000,= bedraagt 40.612,-. Reeds ingehouden f 7.379,=. Voor het verschil ad f 33.233,= zal een aanslag loonbelasting worden opgelegd."
De gemachtigde schreef op 27 mei 1998:
"Over de beloning zijn wij het eens, over de wijze van heffing niet. Een (groot) deel van de beloning betreft de voorperiode 1 mei - september 1998 (Hof: lees 1997). Alleen over het laatste kwartaal kan er worden ingehouden en afgedragen. De rest moet via de IB worden geregeld, conform ons voorstel. Wij zullen de IB aangifte voor 15 juni a.s. indienen, zodat via de IB aangifte op juiste wijze 1997 wordt afgewikkeld."
De Inspecteur, tot slot, schreef op 2 juni 1997:
"Nu wij het over de beloning van f 100.000,= in 1997 eens zijn gaat het er nu om hoe de afhandeling van de genoten inkomsten over 1997 moet plaatsvinden. (…) Wanneer de voormelde inkomsten in de aangifte inkomstenbelasting 1997 worden aangegeven en deze aangifte voor 15 juni a.s. wordt ingeleverd zal er geen naheffingsaanslag in de loonbelasting worden opgelegd."
2.8. Belanghebbende deed aangifte van een belastbaar inkomen van ƒ 89.683, geheel bestaande uit inkomsten uit arbeid, en berekend als volgt:
[A] BV ƒ 29.666
[D Beheer] BV ƒ 20.128
ƒ 49.794
privé gebruik auto (totaal) ƒ 7.366
aanvullende beloning [C BV] ƒ 50.206
pensioenbijdrage ƒ 13.085
ƒ 37.121
transport ƒ 94.281
transport ƒ 94.281
forfaitaire aftrek ƒ 2.598
kosten advocaat ƒ 2.000
ƒ 4.598
Belastbaar inkomen ƒ 89.683
Het vorenstaande bedrag van ƒ 94.281 laat zich als volgt verklaren: