5. Beoordeling van het geschil
5.1. Aan belanghebbende is één beschikking gezonden op grond van de Wet WOZ met betrekking tot de hem in eigendom toebehorende en bij hem als woning en als garage in gebruik zijnde onroerende zaken, plaatselijk bekend [a-weg 1 en a-weg 2b te Z]. Tussen partijen is niet in geschil dat beide zaken als afzonderlijke objecten voor de toepassing van de Wet WOZ moeten worden aangemerkt. Aan het feit dat de waarde van beide onroerende zaken is vastgesteld bij één beschikking zal het Hof om redenen van proceseconomie geen gevolgen verbinden, temeer niet omdat belanghebbende daardoor in zijn processuele belangen niet is geschaad.
5.2. Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ moet de waarde van de onderhavige onroerende zaken worden bepaald op de waarde die daaraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen, en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 1992.
5.3. De Ambtenaar heeft zich bij het geven van de onderhavige beschikking op het standpunt gesteld dat de onder 5.2. bedoelde waarde van belanghebbendes onroerende zaken op de waardepeildatum ƒ 160.000 (woning) respectievelijk ƒ 8.000 (garage) bedraagt. Bij de thans bestreden uitspraak heeft de Ambtenaar de waarde van belanghebbendes woning, in verband met geconstateerd aanzienlijk achterstallig onderhoud, verminderd tot ƒ 125.000 en de waarde van de garage op ƒ 8.000 gehandhaafd.
5.4. De Ambtenaar verdedigt ook in beroep een waarde van belanghebbendes woning van ƒ 125.000 en van de garage van ƒ 8.000. Ter ondersteuning daarvan heeft hij bij zijn vertoogschrift een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 7 juli 1998 door [A] voornoemd. [A] heeft het pand voorafgaand aan het opmaken van zijn rapport uitwendig opgenomen, en bij het samenstellen van zijn rapport rekening gehouden met eerder bij een inpandige opname op 19 maart 1997 gebleken gegevens met betrekking tot het onderhavige pand. Hij bestrijdt dat bij het bezoek aan belanghebbendes woning zou zijn meegedeeld dat de waarde met ƒ 40.000 zou kunnen worden verminderd. Hij is van mening dat uit de opbrengst van de vergelijkingsobjecten kan worden afgeleid dat de waarde van belanghebbendes woning, als er geen sprake zou zijn van achterstallig onderhoud, op de peildatum minstens ƒ 165.000 zou bedragen. Ter onderbouwing van de waarde in het taxatierapport zijn daarin de verkoopopbrengsten van drie vergelijkingsobjecten opgenomen. In het rapport wordt geconcludeerd tot een waarde van de onderhavige woning van ƒ 125.000 en tot een waarde van de garage van ƒ 8.000. Ter zitting is een en ander nog nader toegelicht.
5.5. Gelet op het taxatierapport en op hetgeen hij overigens naar voren heeft gebracht acht het Hof de Ambtenaar erin geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde van de woning en de garage door de Ambtenaar bij de thans bestreden uitspraak niet op een te hoog bedrag is bepaald. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de Ambtenaar eveneens aannemelijk maakt dat met het achterstallige onderhoud, de algemene veroudering en de eventuele verschillen tussen belanghebbendes pand en de vergelijkingspanden op de juiste wijze en in voldoende mate rekening is gehouden.
5.6. Belanghebbende heeft van zijn kant geen taxatierapport van een deskundige of gegevens van gelijk gewicht overgelegd. Hij heeft ter zitting verklaard op de foto die in het rapport is opgenomen niet zijn woning te herkennen, en dat zijn woning niet een douche heeft zoals in het rapport is vermeld maar een badkamer. Voorts is geen sprake van drie slaapkamers. Er zijn wel drie ruimtes op de eerste verdieping, maar die worden niet alle als slaapkamer gebruikt.
5.7. Het Hof vindt geen aanleiding er aan te twijfelen dat het taxatierapport belanghebbendes woning en garage betreft. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk dat de waarden door de Ambtenaar te hoog zijn vastgesteld.
5.8. Ook het beroep dat belanghebbende heeft gedaan op toepassing van artikel 41, zesde lid, van de Wet WOZ, wordt door het Hof afgewezen. Belanghebbende heeft niets gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat grond geeft voor het oordeel dat waardering naar de peildatum 1 januari 1995 leidt tot vaststelling van een lagere waarde van zijn woning en/of de garage.
5.9. Belanghebbende heeft verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen. Het beroepschrift is echter ingediend op 28 januari 1998 zodat daarop de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken nog van toepassing is. Die wet kent niet de mogelijkheid voor de administratieve rechter in belastingzaken om een dergelijke vergoeding toe te kennen. Voor het toekennen van een schadevergoeding zal belanghebbende zich moeten richten tot de civiele rechter.