ECLI:NL:GHARN:2001:AB3024

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/00506
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken met betrekking tot de waarde van een woning en garage

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de beschikking van de Ambtenaar van de gemeente Apeldoorn, waarin de waarde van zijn woning en garage is vastgesteld op respectievelijk ƒ 125.000 en ƒ 8.000 per peildatum 1 januari 1992. De beschikking, gedateerd 15 februari 1997, werd door de Ambtenaar na een bezwaarschrift van belanghebbende aangepast, waarbij de waarde van de woning werd verlaagd van ƒ 160.000 naar ƒ 125.000. Belanghebbende heeft vervolgens beroep aangetekend bij het Gerechtshof Arnhem, dat op 23 januari 2001 de mondelinge behandeling van de zaak heeft gehouden. Tijdens deze zitting heeft belanghebbende een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Lamens, wat eerder was afgewezen. Het Hof heeft de mondelinge uitspraak op 6 februari 2001 gedaan, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. Belanghebbende heeft geen overtuigende argumenten of taxatierapporten overgelegd die de door de Ambtenaar vastgestelde waarden zouden onderbouwen. Het Hof concludeert dat de Ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden niet te hoog zijn vastgesteld, rekening houdend met het achterstallige onderhoud en de veroudering van de onroerende zaken. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar en wijst het verzoek om schadevergoeding af, aangezien de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken niet voorziet in dergelijke vergoedingen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 98/00506
U i t s p r a a k
op het beroep van [X te Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Gemeentebelastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
1. Beschikking en bezwaar
1.1. De beschikking, genummerd [01] en gedagtekend 15 februari 1997, vermeldt een waarde voor belanghebbendes woning per peildatum 1 januari 1992 van ƒ 160.000 en voor diens garage van ƒ 8.000. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 17 december 1997 de waarde van belanghebbendes woning verminderd tot ƒ 125.000 en de waarde van de garage gehandhaafd op ƒ 8.000.
2. Geding voor het Hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 28 januari 1998 en aangevuld op 19 mei 1998. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen.
2.2. De als conclusie van repliek aangemerkte brief van belanghebbende van 28 september 1998 is op 30 september 1998 ter griffie ontvangen, de conclusie van dupliek van de Ambtenaar op 14 oktober 1998.
2.3. De eerste en tweede mondelinge behandeling van het onderhavige beroepschrift zijn gehouden te Arnhem op 27 oktober 1999 resp. 13 april 2000 door mr. J. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van resp. mr. J.L.M. Egberts en mw. mr. E.M. van Hoorn als griffier. Tijdens laatstgenoemde zitting heeft belanghebbende een verzoek gedaan tot wraking van mr. Lamens. Het verzoek is behandeld op 15 juni 2000. Bij beslissing van 5 juli 2000 van de tweede meervoudige belastingkamer van dit Hof is het verzoek afgewezen.
2.4. Belanghebbende heeft, voorafgaande aan de mondelinge behandeling door de achtste enkelvoudige belastingkamer van de zaken die bij dit Hof bekend zijn onder de nummers 98/00502, 98/00503, 98/00504, 98/00505, 98/00506 en 99/01640, bij brief van 8 juli 2000 verzocht om wraking van het lid van die belastingkamer. Bij beslissing van 14 november 2000 van de tweede meervoudige belastingkamer van dit Hof is het verzoek afgewezen, en is bepaald dat een volgend verzoek van belanghebbende tot wraking van één of meer leden van dit Hof niet in behandeling zal worden genomen (artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Daarop is belanghebbende bij brief van 20 november 2000 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het onderhavige beroepschrift door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, op 23 januari 2001 om 10.30 uur. Belanghebbende heeft bij brief van 15 januari 2001, ingekomen bij het Hof op 17 januari 2001, wederom verzocht genoemd lid te wraken, en de mondelinge behandeling van het beroepschrift uit te stellen tot het door hem ingediende beroepschrift in cassatie tegen voormelde beslissing door de Hoge Raad der Nederlanden zou zijn behandeld. Bij brief van 18 januari 2001 heeft de griffier aan belanghebbende meegedeeld dat aan zijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling niet wordt tegemoetgekomen.
2.5. Belanghebbende is ter zitting van 23 januari 2001 verschenen. [Eveneens is verschenen de Ambtenaar, tot bijstand vergezeld van A, WOZ-taxateur], beiden in dienst van de gemeente Apeldoorn. Bij de aanvang van de behandeling, eveneens op 23 januari 2001, om 9.30 uur van het door belanghebbende ingediende beroepschrift met als kenmerk van het Hof 99/00822 heeft belanghebbende zijn verzoek tot wraking herhaald. Het lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer heeft belanghebbende gewezen op de voormelde beslissing dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen, en meegedeeld dat belanghebbende zijn klachten tegen de afwijzingen van zijn verzoeken slechts aan de Hoge Raad kan voorleggen als onderdeel van een beroepschrift in cassatie dat is gericht tegen de hoofdzaak en dat de mondelinge behandeling van dat beroepschrift op de aangekondigde wijze zou plaatsvinden. Vervolgens heeft die mondelinge behandeling in het bijzijn van belanghebbende plaatsgevonden. Bij de aanvang van de behandeling van het onderhavige beroepschrift heeft belanghebbende zijn wrakingsverzoek niet meer herhaald. De mondelinge behandeling van de beroepschriften met de kenmerknummers 98/00502, 98/00503, 98/00504, 98/00505, 98/00506 en 99/01640 heeft gelijktijdig plaatsgevonden, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier. Daarbij is het onderhavige beroepschrift als eerste behandeld.
2.6. Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 6 februari 2001. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 9 februari 2001 aangetekend aan partijen zijn verzonden.
2.7. Op 9 maart 2001 is het schriftelijke verzoek van belanghebbende ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ¦ 150 is tijdig gestort.
3. De vaststaande feiten
3.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
3.2. Belanghebbende had op 1 januari 1997 het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en het feitelijk gebruik van de onroerende zaken te [a-weg 1 (woning) en 2b (garage)].
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld, welke waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ per 1 januari 1992 aan belanghebbendes woning en garage afzonderlijk dient te worden toegekend.
4.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Daaraan is mondeling toegevoegd - zakelijk weergegeven:
4.2.1. door belanghebbende:
4.2.1.1. Er is hooguit een geveltaxatie uitgevoerd. Die is onzorgvuldig geschied. De vergelijkingsobjecten deugen niet. Die hebben door verbouwingen waardeveranderingen ondergaan. In zijn huis zit zelfs nog de originele Bruynzeelkeuken. Er bestaan dus grote verschillen tussen zijn woning en de vergelijkingsobjecten. Hij herkent zijn eigen woning niet op de foto in het taxatierapport.
4.2.1.2. Anders dan het taxatierapport van de gemeente vermeldt heeft zijn woning geen douche, maar een badkamer. Op de bovenverdieping zijn geen drie slaapkamers. Er zijn daar wel drie kamers
4.2.1.3. De taxateur heeft bij het bezoek gezegd, dat de waarde met ƒ 40.000 zou worden verminderd. Dan moet de nieuwe waarde op ƒ 120.000 en niet op ƒ 125.000 worden vastgesteld.
4.2.2. door [A], taxateur:
4.2.2.1. Hij kan bevestigen, dat de op de foto bij het taxatierapport als [a-weg 1 te Z] aangeduide woning ook daadwerkelijk die woning en dus de woning van belanghebbende betreft.
4.2.2.2. De woning van belanghebbende is inderdaad niet verbouwd en verkeert in verouderde staat. Er is bovendien veel achterstallig onderhoud. Daarvoor heeft hij een waardecorrectie toegepast. Voor schoonmaak was een bedrag van ƒ 2.000 begroot.
4.2.2.3. Het pand [b-weg 3 te Q] betreft een identiek pand. De locatie van belanghebbendes woning is rustiger dan die van [c-weg 4].
4.2.2.4. Hij noemt in principe nooit het bedrag van de vermindering. Hij beschikte toen ook nog niet over alle gegevens. Hij bestrijdt derhalve, dat hij bij het bezoek een vermindering heeft genoemd van ƒ 40.000. Een waarde van ten minste ƒ 165.000 vóór correctie was zeker haalbaar.
4.3. Belanghebbende verzoekt om vernietiging van de uitspraak waarvan beroep en vermindering van de waarde van zijn woning tot ten hoogste ƒ 120.000 . De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Aan belanghebbende is één beschikking gezonden op grond van de Wet WOZ met betrekking tot de hem in eigendom toebehorende en bij hem als woning en als garage in gebruik zijnde onroerende zaken, plaatselijk bekend [a-weg 1 en a-weg 2b te Z]. Tussen partijen is niet in geschil dat beide zaken als afzonderlijke objecten voor de toepassing van de Wet WOZ moeten worden aangemerkt. Aan het feit dat de waarde van beide onroerende zaken is vastgesteld bij één beschikking zal het Hof om redenen van proceseconomie geen gevolgen verbinden, temeer niet omdat belanghebbende daardoor in zijn processuele belangen niet is geschaad.
5.2. Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ moet de waarde van de onderhavige onroerende zaken worden bepaald op de waarde die daaraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen, en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 1992.
5.3. De Ambtenaar heeft zich bij het geven van de onderhavige beschikking op het standpunt gesteld dat de onder 5.2. bedoelde waarde van belanghebbendes onroerende zaken op de waardepeildatum ƒ 160.000 (woning) respectievelijk ƒ 8.000 (garage) bedraagt. Bij de thans bestreden uitspraak heeft de Ambtenaar de waarde van belanghebbendes woning, in verband met geconstateerd aanzienlijk achterstallig onderhoud, verminderd tot ƒ 125.000 en de waarde van de garage op ƒ 8.000 gehandhaafd.
5.4. De Ambtenaar verdedigt ook in beroep een waarde van belanghebbendes woning van ƒ 125.000 en van de garage van ƒ 8.000. Ter ondersteuning daarvan heeft hij bij zijn vertoogschrift een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 7 juli 1998 door [A] voornoemd. [A] heeft het pand voorafgaand aan het opmaken van zijn rapport uitwendig opgenomen, en bij het samenstellen van zijn rapport rekening gehouden met eerder bij een inpandige opname op 19 maart 1997 gebleken gegevens met betrekking tot het onderhavige pand. Hij bestrijdt dat bij het bezoek aan belanghebbendes woning zou zijn meegedeeld dat de waarde met ƒ 40.000 zou kunnen worden verminderd. Hij is van mening dat uit de opbrengst van de vergelijkingsobjecten kan worden afgeleid dat de waarde van belanghebbendes woning, als er geen sprake zou zijn van achterstallig onderhoud, op de peildatum minstens ƒ 165.000 zou bedragen. Ter onderbouwing van de waarde in het taxatierapport zijn daarin de verkoopopbrengsten van drie vergelijkingsobjecten opgenomen. In het rapport wordt geconcludeerd tot een waarde van de onderhavige woning van ƒ 125.000 en tot een waarde van de garage van ƒ 8.000. Ter zitting is een en ander nog nader toegelicht.
5.5. Gelet op het taxatierapport en op hetgeen hij overigens naar voren heeft gebracht acht het Hof de Ambtenaar erin geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde van de woning en de garage door de Ambtenaar bij de thans bestreden uitspraak niet op een te hoog bedrag is bepaald. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de Ambtenaar eveneens aannemelijk maakt dat met het achterstallige onderhoud, de algemene veroudering en de eventuele verschillen tussen belanghebbendes pand en de vergelijkingspanden op de juiste wijze en in voldoende mate rekening is gehouden.
5.6. Belanghebbende heeft van zijn kant geen taxatierapport van een deskundige of gegevens van gelijk gewicht overgelegd. Hij heeft ter zitting verklaard op de foto die in het rapport is opgenomen niet zijn woning te herkennen, en dat zijn woning niet een douche heeft zoals in het rapport is vermeld maar een badkamer. Voorts is geen sprake van drie slaapkamers. Er zijn wel drie ruimtes op de eerste verdieping, maar die worden niet alle als slaapkamer gebruikt.
5.7. Het Hof vindt geen aanleiding er aan te twijfelen dat het taxatierapport belanghebbendes woning en garage betreft. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk dat de waarden door de Ambtenaar te hoog zijn vastgesteld.
5.8. Ook het beroep dat belanghebbende heeft gedaan op toepassing van artikel 41, zesde lid, van de Wet WOZ, wordt door het Hof afgewezen. Belanghebbende heeft niets gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat grond geeft voor het oordeel dat waardering naar de peildatum 1 januari 1995 leidt tot vaststelling van een lagere waarde van zijn woning en/of de garage.
5.9. Belanghebbende heeft verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen. Het beroepschrift is echter ingediend op 28 januari 1998 zodat daarop de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken nog van toepassing is. Die wet kent niet de mogelijkheid voor de administratieve rechter in belastingzaken om een dergelijke vergoeding toe te kennen. Voor het toekennen van een schadevergoeding zal belanghebbende zich moeten richten tot de civiele rechter.
5. Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Het Hof vindt geen aanleiding de Ambtenaar te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende voor het voeren van de procedure heeft moeten maken.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar.
Aldus gedaan te Arnhem op 6 juli 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
(J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juli 2001
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.