ECLI:NL:GHARN:2001:AB3025

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99-00245
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Matthijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van leges in het kader van vergunningverlening onder de Wet milieubeheer

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 11 juli 2001, staat de beoordeling van leges in het kader van vergunningverlening onder de Wet milieubeheer centraal. De belanghebbende, [X], had een vergunning verkregen voor het bewaren en bewerken van bedrijfsautowrakken, maar kreeg een legesnota van in totaal ƒ 13.124,- opgelegd voor de aanvraag van een revisievergunning. De belanghebbende betwistte de hoogte van deze leges en stelde dat de belastingschuld kort voor de inwerkingtreding van artikel 15.34a van de Wet milieubeheer was geformaliseerd, wat volgens hem onterecht was.

Het Gerechtshof oordeelde dat de leges terecht in rekening waren gebracht, aangezien de materiële belastingschuld op 9 juni 1997 was ontstaan en de formaliseringsperiode van drie jaar nog niet was verstreken. De rechtbank wees erop dat de hoogte van de leges door de Provinciale Staten wordt bepaald en dat de belastingrechter slechts kan toetsen of de geheven leges niet onredelijk zijn. De belanghebbende kon niet aantonen dat er sprake was van een begunstigend beleid ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in de provincie Gelderland.

De uitspraak van de Ambtenaar werd bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De mondelinge uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke vervangende uitspraak. De griffier, I.B. Vermeulen-Post, en het lid van de kamer, T.J. Matthijssen, ondertekenden het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

IV
Gerechtshof Arnhem
vierde enkelvoudige belastingkamer
nummer 99/00245
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende: [X]
te: [Z]
verweerder: De heffingsambtenaar van de provincie Gelderland (hierna: de Ambtenaar)
aangevallen beslissing: uitspraak d.d. 16 december 1998 en verzonden 21 december 1998 op bezwaarschrift tegen de op de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer betrekking hebben legesnota
nummer: [MW96.1]
mondelinge behandeling: op 20 december 2000 en 27 juni 2001 te Arnhem
waarbij verschenen: op 20 december 2000 belanghebbende, vergezeld door zijn echtgenote […], tot bijstand, alsmede [de Ambtenaar] en op 27 juni 2001 belanghebbende, alsmede [de Ambtenaar]
gronden:
1. Op 28 april 1992 is aan belanghebbende vergunning verleend ingevolge de Wet milieubeheer voor een inrichting aan de [a-weg 1 te Z] voor het bewaren en bewerken van bedrijfsautowrakken, het herstellen en verhandelen van tweedehands bedrijfsauto's. De vergunning gold voor een periode van vijf jaar.
2. Op 9 juni 1997 heeft belanghebbende een aanvraag voor een revisievergunning voor deze inrichting ingediend. De revisievergunning is verleend op 9 december 1997.
3. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag is aan belanghebbende een bedrag van ƒ 10.124,- aan leges in rekening gebracht, vermeerderd met ƒ 3.000,- aan advertentiekosten.
4. Gelet op de Legesverordening provincie Gelderland 1995, in de voor het jaar 1997 geldende tekst, alsmede de daarbij behorende Tarieventabel 1997 is het bedrag van in totaal ƒ 13.124,- aan leges terecht aan belanghebbende in rekening gebracht.
5. Nu het belastbare feit voor de inwerkingtreding van artikel 15.34a van de Wet milieubeheer is ontstaan, is de materiële belastingschuld op 9 juni 1997 ontstaan. De materiële belastingschuld kan worden geformaliseerd binnen drie jaren nadat zij is ontstaan ( artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met de artikelen 227 en 227d van de Provinciewet, in de sinds 1 juli 1997 geldende tekst).
6. De klacht van belanghebbende dat de belastingschuld is geformaliseerd kort voor de inwerkingtreding van artikel 15.34a van de Wet milieubeheer baat hem niet, daar de voornoemde driejaarstermijn nog doorliep tot 7 juni 2000.
7. De hoogte van de bedragen van de leges staat uitsluitend ter beoordeling van de Provinciale Staten ( zie artikelen 220 en 220a van de Provinciewet).
8. Het tarief staat slechts in zoverre ter beoordeling van de belastingrechter dat de geheven leges niet mogen uitgaan boven de limiet als bedoeld in artikel 225 van de Provinciewet behoudens het geval dat de tarieven leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, waarvan in dezen overigens niet is gebleken.
9. Bezwaren tegen de vergunning - waaronder die tegen de duur waarvoor deze destijds is verleend - staan thans niet ter beoordeling van de belastingrechter, doch hadden destijds in bezwaar en beroep tegen de beschikking, waarbij die vergunning werd verleend, aan de orde kunnen worden gesteld.
10. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Hij maakt tegenover de gemotiveerde betwisting door de Ambtenaar niet aannemelijk dat de provincie Gelderland ten aanzien van soortgelijke bedrijven die in een vergelijkbare positie als het zijne verkeerden een begunstigend beleid heeft gevoerd en evenmin dat in feite in een meerderheid van vergelijkbare gevallen geen of minder leges is geheven.
slotsom:
Het beroep van belanghebbende is niet gegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2001 door mr. T.J. Matthijssen, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van I.B. Vermeulen-Post als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(I.B. Vermeulen-Post) (T.J. Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 juli 2001
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.