ECLI:NL:GHARN:2001:AD3392

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-02242
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen waterschapsomslag door belanghebbende

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei, die zijn bezwaar tegen aanslagen in de waterschapsomslag voor het jaar 1994 ongegrond heeft verklaard. De aanslagen bedroegen in totaal ƒ 3.465. Belanghebbende heeft eerder beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de uitspraak van het Dagelijks Bestuur heeft bevestigd. Vervolgens heeft belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die de uitspraak van het gerechtshof heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Na verwijzing heeft belanghebbende een conclusie ingediend, waarop de ambtenaar van het Waterschap heeft gereageerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 juni 2001, waarbij beide partijen pleitnota's hebben voorgedragen. Het geschil betreft de indeling van een aantal percelen van belanghebbende in de juiste omslagklasse, waarbij belanghebbende stelt dat zijn percelen in klasse 3 moeten worden ingedeeld, terwijl de ambtenaar stelt dat deze in klasse 2 moeten worden ingedeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de indeling van de percelen in de verschillende klassen moet worden gebaseerd op de waterstaatkundige eenheid waarin deze percelen zich bevinden. Het hof oordeelt dat de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de percelen van belanghebbende terecht zijn ingedeeld in klasse 2, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere indeling rechtvaardigen. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van het Dagelijks Bestuur wordt bevestigd.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
derde meervoudige belastingkamer
nummer 00/02242
U i t s p r a a k
op het beroep van [X te Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende aan hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslagen in de waterschapsomslag.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1994 aanslagen in de waterschapsomslag van het waterschap Peel en Maasvallei (hierna: het Waterschap) opgelegd tot een totaalbedrag van ƒ 3.465.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. Het Dagelijks Bestuur van het Waterschap heeft bij uitspraak het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van bovengenoemde uitspraak in beroep gekomen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, dat bij uitspraak van 12 december 1997 de uitspraak van het Dagelijks Bestuur heeft bevestigd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 december 2000, nr. 34.017 (hierna: het arrest) de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem, ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van het arrest.
1.5. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie na verwijzing ingediend. De daartoe aangewezen ambtenaar van het Waterschap (hierna: de Ambtenaar) heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie en op het arrest gereageerd.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 juni 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [alsmede de Ambtenaar].
1.7. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan het Hof en aan de wederpartij overgelegd. Die pleitnota’s moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2. Feiten
Het Hof merkt voor dit geding als vaststaand aan hetgeen door het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch als vaststaand is aangemerkt en in cassatie onbestreden is gebleven.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is na verwijzing nog in geschil of een aantal van belanghebbendes percelen met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 10 ha in de omslagklasse 3 (standpunt van belanghebbende) of in de omslagklasse 2 (standpunt van de Ambtenaar, een en ander als bedoeld in artikel 3 van de Omslagklassenverordening waterschap Peel en Maasvallei (hierna: de Omslagklassen-verordening), moet worden ingedeeld.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting voor dit Hof, naast hetgeen in de pleitnota’s is vermeld, nog het volgende toegevoegd:
3.2.1. door en namens belanghebbende
3.2.1.1. Het gaat om de percelen zoals aangegeven op bijlage vier bij de aanvulling op het beroepschrift.
3.2.1.2. De Omslagklassenverordening is te grof. Eigenlijk moet er nog een vierde klasse komen. Vroeger waren er meer klassen. De hoogteverschillen zijn heel groot. Concrete gegevens die de noodzaak aantonen voor het invoeren van een vierde klasse kunnen niet naar voren worden gebracht.
3.2.1.3. Op de door de Ambtenaar ingezonden kaart wordt wel gesproken van "eenheden" maar die kaart geeft niet de waterstaatkundige eenheid aan. Ook al loost het gehele aangegeven gebied op dezelfde plaats in de Maas, dan nog is het niet dezelfde waterstaatkundige eenheid.
3.2.1.4. De indeling van de onderhavige percelen in gebieden met de grondwater-trappen III en V is op zichzelf terecht. De Stiboka-kaart is echter te grof. De schaal doet geen recht aan de differentiatie voor kleine percelen.
3.2.1.5. De grondwatertrappen moeten een direct verband hebben met het waterbezwaar. De onderhavige percelen liggen hoog en hebben geen belang bij een snelle afvoer; ze drogen uit. Ze horen niet thuis in het hoge tarief. Tussen de hoger en de lager gelegen gronden bestaat een verschil in waterdoorlaatbaarheid.
3.2.2. namens de Ambtenaar
3.2.2.1. De ingezonden kaart geeft de waterstaatkundige eenheid, het gebied Neerbeek, juist aan. Het gaat inderdaad om een groot stroomgebied van meer dan 19.000 ha. Deze grootte komt in het land vaker voor. Het hele gebied watert, als één eenheid, via de Tungelroyse beek en de Neerbeek uiteindelijk af in de Maas. De natuurlijke afwatering bepaalt de eenheid. De door het Waterschap in dit gebied uitgevoerde waterstaatkundige werken zijn van invloed op alle percelen in dit gebied.
3.2.2.2. Betwist wordt dat de basiskaart niet nauwkeurig zou zijn. Op de Stiboka-kaarten zijn de grondwatertrappen landelijk en uniform vastgelegd. Dat is zeer nauwgezet gebeurd. De grenzen zijn op zeer gedetailleerde kaarten vastgelegd. Daarvan zijn kaarten met de schaal 1:50.000 gemaakt. De grenzen zijn door het Waterschap zorgvuldig overgenomen. Afhankelijk van de grondwatertrappen kunnen binnen een waterstaatkundige eenheid meer klassen voorkomen. Klasse 3 geldt voor percelen met het minste waterbezwaar.
3.2.2.3. Er wordt alleen een classificatie doorgevoerd als er een groot verschil is in belang van de percelen bij de waterstaatkundige werken van het Waterschap. Bij het vaststellen van de omslagklassen is gekeken naar wezenlijke verschillen in belang.
3.2.2.4. Er zijn door belanghebbende geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Rechtstreekse lozing op de Maas is bijvoorbeeld zo’n bijzondere omstandigheid. Dan is er geen belang. De percelen van belanghebbende hebben belang bij de waterstaatkundige werken. Gegeven dat belang geven de grondwater-trappen een nadere specificatie van de belangen.
3.2.2.5. In het verleden is er te sterk afgevoerd. Waterstaatkundige werken zijn nu nodig om maatregelen te treffen om droogte te bestrijden. Dat is nu weer een taak van het Waterschap.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof verstaat, vermindering van de aanslagen tot een totaalbedrag van - afgerond - ƒ 2.328. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest, r.o. 3.3. overwogen dat:
"Indien tussen partijen in geschil is of de omslag is gebaseerd op een indeling in de juiste klasse, (..) op het waterschap de last [rust] om aannemelijk te maken dat de percelen waarom het gaat een zodanig belang hebben bij de taakvervulling van het waterschap dat indeling in de desbetreffende klasse is gerechtvaardigd. Anders dan belanghebbende betoogt, behoeft zulks niet per perceel te worden bewezen. Het waterschap kan volstaan met bewijs ten aanzien van het waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied waarin de percelen liggen, behoudens bijzondere omstandigheden die zich tegen heffing van juist deze percelen verzetten."
4.2. Het Hof is van oordeel dat de Ambtenaar met de ingezonden waterstaatkaart en de daarop gegeven toelichting aannemelijk maakt dat het gebied dat op die kaart wordt aangeduid met de code "084-24 (Neerbeek)" een zodanig fysiek samenhangend stelsel van oppervlaktewateren heeft die bij het Waterschap in beheer zijn, dat dat gebied voor het onderhavige geding als een waterstaatkundige eenheid moet worden aangemerkt, en dat de percelen van belanghebbende waarvan de klasse-indeling in geding is, in dat gebied zijn gelegen.
4.3. Het Hof acht voorts aannemelijk gemaakt door de Ambtenaar dat de Stiboka-kaarten waarop de grondwatertrappen I tot en met VII zijn aangegeven naar de situatie in de jaren zestig van de twintigste eeuw op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, en dat de grenzen van die grondwatertrappen door de Ambtenaar op de juiste wijze zijn gehanteerd bij het indelen van de percelen in het onderhavige waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied. Belanghebbende heeft ter zitting ook bevestigd dat de onderhavige percelen, bij hantering van de Stiboka-kaarten, terecht zijn ingedeeld als percelen met watertrap III respectievelijk V.
4.4. De Ambtenaar heeft aangevoerd dat de percelen die liggen binnen de gebieden met grondwatertrappen I, II, III en V ten tijde van de vaststelling van de grondwatertrappen een gemiddeld hoogste grondwaterstand hadden van minder dan 40 cm. beneden maaiveld, en dat de gebieden die liggen in de grondwatertrappen IV, VI en VII lagere wintergrondwaterstanden hadden. Op die grond hebben de eerstbedoelde gebieden een groter belang bij het waterhuishoudkundig beheer van het gebied door het Waterschap. De verschillen tussen deze twee groepen gebieden zijn naar het oordeel van het Waterschap voldoende groot om een indeling in twee verschillende klassen te rechtvaardigen. Het Hof acht een en ander aannemelijk.
4.5. De Omslagklassenverordening schrijft voor dat de percelen die gelegen zijn in de gebieden met grondwatertrappen I, II, III en V worden ingedeeld in klasse 2.
4.6. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat het Waterschap aannemelijk maakt dat de onderhavige percelen terecht zijn ingedeeld in klasse 2 van de Omslagklassenverordening. Hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht kan niet leiden tot een andere conclusie. Belanghebbende, die stelt dat de onderhavige percelen hadden moeten worden ingedeeld in omslagklasse 3, - en daarmee tevens dat het belang van de onderhavige percelen vergelijkbaar is met het belang van de percelen die liggen in de gebieden met grondwatertrappen IV, VI en VII, althans dat het belang van zijn percelen niet vergelijkbaar is met het belang van andere percelen die zijn gelegen in gebieden met grondwatertrappen I, II, III of V -, heeft geen gegevens naar voren gebracht die die stelling nader onderbouwen. Daartoe zijn niet relevant de door belanghebbende overgelegde gegevens met betrekking tot de meting van de grondwaterstanden in maart 1997. De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest, overweging 3.4., immers overwogen dat bij de indeling van belanghebbendes percelen de situatie van vóór de ingebruikneming van de waterschapswerken die gebaseerd zijn op de waterhuishoudkundige behoefte naar de toestand die vermeld is op de vorenbedoelde Stiboka-kaarten, bepalend is voor het belang dat de verschillende onroerende zaken hebben bij de taakvervulling van het Waterschap. Onvoldoende daartoe is tevens belanghebbendes niet nader onderbouwde stelling dat een en ander niet juist kan zijn omdat anders de onderhavige percelen vroeger (gedeeltelijk) ‘s winters onder water zouden hebben moeten staan. Voor de door belanghebbende nog aangevoerde stelling dat de verschillen in belang destijds zodanig waren dat in de Omslagklassenverordening een vierde klasse had moeten worden ingevoerd heeft hij geen gegevens naar voren gebracht. Het Hof passeert daarom die stelling.
4.7. Belanghebbende verdedigt in deze procedure dat de ligging en de hoedanigheid van de onderhavige percelen een indeling in klasse 3 van de Omslagklassenverordening rechtvaardigen, dan wel het instellen van een vierde klasse. Dergelijke omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 3.3. van het verwijzingsarrest. Bijzondere omstandigheden die zich tegen heffing van juist de onderhavige percelen verzetten zijn door belanghebbende niet gesteld.
4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
5. Proceskosten
Het Hof vindt geen termen aanwezig om de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan te Arnhem op 12 juli 2001 door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J.A. Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Egberts, fiscaal jurist, en N.Th. Wagener als griffier.
Zowel de voorzitter als de griffier zijn buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
(J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juli 2001
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.