ECLI:NL:GHARN:2001:AD5759

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
5229
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Boerwinkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met verjaring van strafvervolging

In deze zaak is verzoekster vervolgd wegens het overtreden van een voorschrift uit artikel 2 van de Wet Arbeid Vreemdelingen. Verzoekster was eerder veroordeeld door de economische politierechter te Zwolle op 2 november 1998 voor meermalen overtredingen van dit voorschrift. In hoger beroep heeft het openbaar ministerie op 19 februari 2001 een onherroepelijk arrest van het Gerechtshof Arnhem ontvangen, waarin het hof het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaarde in zijn strafvervolging vanwege verjaring, zoals bedoeld in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft op 24 april 2001 een verzoekschrift ontvangen van mr. W.M. Bijloo, advocaat te Middelharnis, waarin verzocht werd om een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Tijdens de openbare raadkamer op 19 september 2001 zijn de advocaat-generaal, de vertegenwoordiger van verzoekster en mr. W.M. Bijloo gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken in het procesdossier, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal.

De zaak tegen verzoekster eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en er is geen toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de vraag beoordeeld of er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van de vergoeding. Het hof concludeert dat de beëindiging van de zaak, zoals vastgesteld in het arrest van 19 februari 2001, niet aan verzoekster kan worden toegerekend, maar aan een verzuim van de rechtbank te Zwolle.

Het hof oordeelt dat er voldoende gronden van billijkheid zijn om het verzoek tot vergoeding toe te wijzen, met uitzondering van de post omzetbelasting, omdat verzoekster als ondernemer geen aanspraak kan maken op deze kosten. Het hof kent verzoekster een vergoeding toe van fl. 7.700,37 uit 's rijks kas en gelast de tenuitvoerlegging daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM
2001.
pkn: 21-000167-99
avnr: 5229
Het hof heeft gezien het op 24 april 2001 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van mr W.M. Bijloo, advocaat te Middelharnis, namens
[Naam],
gevestigd te [plaats]
hierna te noemen verzoekster,
strekkende tot toekenning van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met de kosten van dit verzoek.
Het hof heeft in openbare raadkamer van 19 september 2001 de advocaat-generaal, de vertegenwoordiger van verzoekster en de raadsman van verzoekster, mr W.M. Bijloo, advocaat te Middelharnis gehoord.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het proces-dossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal.
OVERWEGINGEN:
Verzoekster is vervolgd wegens verdenking van het overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 2 van de Wet Arbeid Vreemdelingen. Verzoekster is voor het meermalen overtreden van genoemd voorschrift veroordeeld bij vonnis van de economische politierechter te Zwolle van 2 november 1998. In hoger beroep is het openbaar ministerie bij onherroepelijk arrest van dit hof van 19 februari 2001 als gevolg van het vervallen van het recht tot strafvordering wegens verjaring als bedoeld in artikel 70 aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, niet ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging.
De zaak tegen verzoekster is derhalve geeindigd zonder oplegging van straf of maatregel terwijl evenmin toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de beoordeling van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn zoals bedoeld in het vierde lid van artikel 591a in verband met het bepaalde in het tweede lid van artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering overweegt het hof dat door de beslissing van het hof in zijn arrest van 19 februari 2001 de zaak is geeindigd zoals bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, doch dat als gevolg van die beslissing het hof niet is toe kunnen komen aan een inhoudelijke toetsing van het vonnis in eerste aanleg. Daarbij is van belang dat verzoekster bij dat vonnis tot geldboeten is veroordeeld en, naar zij in raadkamer aan het hof heeft medegedeeld, van dat vonnis in hoger beroep is gegaan omdat zij van mening was ten onrechte te zijn veroordeeld. Verzoekster had er dus belang bij dat het hof tot een inhoudelijk oordeel in hoger beroep zou komen.
Voorts moet worden geoordeeld dat de -door het hof als onbevredigend ervaren -wijze van beeindiging van de zaak het gevolg is van een verzuim aan de zijde van de rechtbank te Zwolle en niet aan verzoekster kan worden toegerekend.
De hierboven weergegeven feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van het hof voldoende gronden van billijkheid op om tot toewijzing van het verzoek te komen, met dien verstande dat het hof de in rekening gebrachte post omzetbelasting niet zal toewijzen nu verzoekster, die in raadkamer heeft verklaard ondernemer te zijn in de zin van de Wet op de omzetbelasting, geen aanspraak kan maken op deze post.
Beslist moet daarom worden als volgt.
BESLISSING
Het hof kent toe aan verzoekster een vergoeding uit 's rijks kas ten bedrage van
fl. 7.700,37 en gelast de tenuitvoerlegging daarvan.
Het hof wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr Boerwinkel, vice-president, te dezen aangewezen op de voet van artikel 591, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in tegenwoordigheid van Berendsen, griffier, en uitgesproken ter