ECLI:NL:GHARN:2001:AD7175

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-000124-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • O. Otte
  • A. Groenhuijsen
  • J. Gillissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens verontschuldigbare dwaling in Opiumwet-zaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 november 2001, is de verdachte, geboren in 1956 en wonende te N., in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem. De zaak betreft de verdachte die werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het bezit van meer dan 500 gram hashish. De advocaat-generaal heeft een vordering ingediend, waartegen de raadsman van de verdachte verweer heeft gevoerd. De raadsman stelde dat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen had in de mededelingen van politiefunctionarissen en de burgemeester over de strafwaardigheid van zijn handelen. Het hof verwierp dit verweer en stelde dat het openbaar ministerie het primaat heeft in strafzaken, en dat er geen aanwijzingen waren dat het openbaar ministerie de opvattingen van de burgemeester onderschreef.

Het hof heeft vervolgens de vraag behandeld of de verdachte verontschuldigbaar had gedwaald, gezien de onduidelijkheid in het justitieel beleid omtrent de vervolgbaarheid van coffeeshophouders. Het hof oordeelde dat de verdachte zich voldoende had ingespannen om de merites van het beleid te begrijpen, maar dat de snelle beleidswijzigingen van de politie en het gemeentebestuur bij de verdachte de indruk hadden gewekt dat zijn gedrag binnen de grenzen van het recht viel. Het hof concludeerde dat de verdachte zich verontschuldigbaar had vergist over de feitelijke werking van het recht, en dat deze vergissing niet aan hem kon worden toegerekend.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte ontslagen van rechtsvervolging, waarbij het hof de verdachte niet strafbaar heeft verklaard. Dit arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is een belangrijke uitspraak in het kader van de toepassing van de Opiumwet en de rol van gerechtvaardigd vertrouwen in strafzaken.

Uitspraak

Parketnummer: 21-000124-01
Uitspraak dd.: 20 november 2001
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 22 november 2000 in de strafzaak tegen
De verdachte,
geboren te G. in het jaar 1956,
wonende te N.
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 november 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen bij zijn client waar deze uitging van mededelingen van politiefunctionarissen danwel van voornemens bij de burgemeester over de afwezige strafwaardigheid van het in bezit hebben van een handelsvoorraad van (iets) meer dan 500 gram hashish.
Het hof verwerpt dit verweer. Het primaat voor de vervolging in strafzaken ligt niet bij de burgemeester maar bij het openbaar ministerie. Waar in deze strafzaak geen indicaties aanwezig zijn dat het openbaar ministerie mogelijke voornemens van de burgemeester onderschreef mocht de verdachte niet gerechtvaardigd uitgaan van afwezige strafwaardigheid van het hem tenlastegelegde gedrag. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Het medeplegen van:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Ambtshalve ziet het gerechtshof zich geplaatst voor de vraag of sprake is van verontschuldigbaar gedrag doordat verdachte op grond van een onjuiste voorstelling van zaken verschoonbaar heeft gedwaald.
Naar het oordeel van het gerechtshof heeft verdachte zich in voldoende mate ingespannen om de merites van het justitieel beleid terzake de vervolgbaarheid van coffeeshophouders te achterhalen. In de voorliggende strafzaak is over een langere periode sprake van meerdere uitlatingen van het gemeentebestuur en de politie die bij verdachte de gedachte hebben doen postvatten dat zijn op zich strafwaardige gedrag binnen de grenzen van het recht viel. De snelle beleidswijziging van politie, resulterend in een strakkere handhaving van de wet, heeft niet bijgedragen aan het tijdig bijstellen van de verwachtingen bij verdachte. Dat hij daarbij dwaalde over het vervolgingsprimaat van het openbaar ministerie valt in de specifieke omstandigheden van het najaar 1999 niet toe te rekenen aan verdachte. Verdachte heeft zich verontschuldigbaar vergist terzake de feitelijke werking van het objectieve recht.
Verdachte wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr Otte, voorzitter,
mrs Groenhuijsen en Gillissen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Post, griffier,
en op 20 november 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Groenhuijsen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.